Lira Elegans 2.0
Artikel nr.
12
-
08/2025

Huis de Piza in de Lisperstraat

Van het koetshuis van mijnheer de baron tot basisschool

Afbeelding cover: Sint-Gummaruscollege Lisperstraat, omstreeks 1980 (bron: Archief Lier – www.kempenserfgoed.be, SLI001027286, vervaardiger Louis Dens, verworven van Heemkundige Kring 'Het Speelhof' Vremde)

Anno 2025

De speelplaats van de basisschool is een levendige plek vol energie. Kinderen rennen rond, hun lachende gezichten stralen blijdschap uit. Speeltoestellen nodigen uit tot avontuur en af en toe klinkt er een gil van opwinding. Het is een plek waar werkelijkheid en dromen naadloos in elkaar vloeien, vriendschappen worden gesloten, herinneringen ontstaan en waar de zon altijd lijkt te schijnen.
De statige gebouwen rondom de speelplaats zijn stille getuigen van de verhalen van de mensen die er door de jaren heen verbleven.
De Vrije Basisschool Sint-Gummaruscollege aan de Lisperstraat 112, is een samenvoeging van meerdere huizen in de voormalige ’s-Hertogenboschstraat.1 Het hoofdgebouw was ooit de woning van baron Josephus de Piza.

Anno 1853

Wanneer in 1853 baron Josephus de Piza failliet gaat, zorgt dat in het kleinburgerlijke provinciestadje Lier voor heel wat opschudding. Toch komt deze gebeurtenis niet helemaal als een verrassing. De baron is immers al jaren het gesprek van de dag. ‘Geld moet rollen’ is zijn devies, en zijn exuberante levensstijl spreekt tot de verbeelding. Zijn luxueuze soirees, weelderige diners, jachtpartijen, verzameldrift, gokverslaving en verkwisting zijn voer voor talloze smeuïge verhalen die in Lier de ronde doen.2 Zo gaat het gerucht dat de baron zijn sigaren bij voorkeur aansteekt met een briefje van honderd frank.3 Se non è vero, è ben trovato. Ook zou hij in 1833 medeoprichter zijn geweest van de gastronomenclub ‘De binnenwerkers’. Een naam die voor zichzelf spreekt.4
Hoe het ook zij, bijna een eeuw later, bij de publicatie van de roman De familie Hernat van Felix Timmermans, onthult de auteur dat hij zich voor het hoofdpersonage heeft laten inspireren door, de toen in Lier nog steeds legendarische, baron de Piza. Timmermans verwijst hierbij naar de verhalen die zijn moeder hem vertelde. Verhalen die zij, geboren in 1847, op haar beurt weer van haar ouders moet hebben gehoord.5
Maar laten we bij het begin beginnen. Baron Josephus de Piza is een achterkleinzoon van Petrus Franciscus Blasius de Piza, de militaire gouverneur van Lier van 1770 tot 1774.

Gouverneur de Piza

Pedro Francisco Blasio (Petrus Franciscus Blasius) de Piza,6 geboren op 3 februari 1697 in Palma, stamt uit een oude joodse familie op Mallorca die zich onder druk van de Spaanse inquisitie tot het christendom heeft bekeerd.7 Als militair in dienst van keizerin Maria-Theresia komt Petrus Franciscus Blasius terecht in de Oostenrijkse Nederlanden. In 1726 is hij adjudant in het Fort van Oosterweel, ten noorden van Antwerpen.8 Petrus Franciscus Blasius’ carrière lijkt voorspoedig te verlopen, want in 1727 wordt hij bevorderd tot kapitein op het Kasteel in Antwerpen.9
Op 28 april 1727 trouwt de dertigjarige Petrus Franciscus Blasius de Piza met de eenentwintigjarige Antwerpse Maria Clara Ludovica Vereijcken in de Sint-Jacobskerk.10 Tussen 1727 en 1750 krijgen ze elf kinderen.11 Het echtpaar vestigt zich aan de Meir, vermoedelijk tussen de Twaalfmaanden- en de Gramayestraat. Hun welstand blijkt uit het feit dat Petrus Franciscus Blasius en zijn vrouw in 1730 het domein Schoonsel(hof) in Wilrijk, een hof van plaisantie met een heus kasteeltje, aankopen. Slechts enkele jaren later, in januari 1734, verkopen ze deze eigendom alweer. De koper is ditmaal Don José Antonio, Markies van Ruby en sinds 1719 gouverneur van de citadel.12
Tijdens de Poolse Successieoorlog (1733-1738) neemt de Piza in 1735 een jaar verlof om deel te nemen aan de Oostenrijkse veldtocht in Italië. Na afloop wordt hij bevorderd tot luitenant-kolonel en herneemt hij zijn functie als kapitein in de Antwerpse citadel.
Aan het begin van de Oostenrijkse Successieoorlog (1744-1748) neemt hij tijdelijk het bevel over de citadel op zich. Wanneer de citadel in 1746 door Franse troepen wordt belegerd, leidt de Piza als commandant de verdediging. Ondanks zijn inspanningen valt de citadel uiteindelijk toch, maar de Fransen erkennen zijn dapperheid door hem ‘Les honneurs de la guerre’ te verlenen, waarmee hij en zijn garnizoen een eervolle aftocht krijgen.13
Na de Vrede van Aken in 1748 die een einde maakt aan de Oostenrijkse Successieoorlog, komen de Zuidelijke Nederlanden weer onder Oostenrijks gezag. Petrus Franciscus Blasius de Piza, intussen bevorderd tot kolonel, wordt opnieuw aangesteld als commandant van de Antwerpse citadel.

P. F. BLAISE DE PIZA (met als geboortedatum 3 februari 1701!) - Ingekleurde lithografie (naar een oudere afbeelding?) door Gustave Adolphe Simonau (1810-1870) (FelixArchief Antwerpen, inventarisnummer 12#9190)

In 1753 wordt de Piza gepromoveerd tot generaal-majoor. Vanaf 1756, bij het uitbreken van de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), leidt hij vanuit Oostende de verdediging van de kustregio tegen mogelijke Engelse invasies. In 1757 wordt hij benoemd tot militaire gouverneur van Emden en het vorstendom Oost-Friesland in Saksen. Slechts een jaar later valt het gebied echter in handen van Pruisische troepen, waardoor de Piza en zijn manschappen zich moeten terugtrekken. Hij weet zijn troepen en hun uitrusting, zonder noemenswaardige verliezen, in veiligheid te brengen en wordt hiervoor beloond met een promotie tot luitenant-generaal.
Aanvankelijk hervat hij zijn commando over de kustverdediging, maar in augustus 1758 keert hij terug naar Antwerpen om zich te richten op het rekruteren van nieuwe manschappen. De regimenten zijn immers behoorlijk uitgedund door de campagnes van de Zevenjarige Oorlog.
Wanneer de veiligheid van de Brabantse grens in 1760 in gevaar komt door het beleg van Wesel door de Hannoveranen, wordt de Piza met enkele troepen naar de Kempen gestuurd en passeert hij op 9 oktober in Lier.14 Ook tijdens de campagnes van 1761 en 1762 wordt hij ingezet om de oostelijke grens van het hertogdom Brabant te beschermen.
Na het einde van de Zevenjarige Oorlog hervat de Piza zijn functie als commandant in de Antwerpse citadel onder het gouverneurschap van Nicolaas Leopold, Prins van Salm-Salm. Na diens overlijden in 1770 meent de Piza dat de positie van militaire gouverneur van Antwerpen hem toekomt als rechtmatige beloning voor zijn jarenlange trouwe dienst. Keizerin Maria-Theresia geeft echter de voorkeur aan een andere kandidaat, waarop de Piza besluit om te stoppen met actieve dienst. Hij ontvangt een pensioen en wordt op 29 maart 1770, op drieënzeventigjarige leeftijd, benoemd tot militaire gouverneur van Lier. Deze erepositie vormt het sluitstuk van zijn succesvolle militaire carrière.15

Frans Van der Linden, Gouvernement met Corps de Garde (1736) (Archief Lier, referentie code BE BE-A3015 1.-1.2-1.2.1-A.-A.1.-A.1.3.ICONO_021)

In Lier neemt Petrus Franciscus Blasius de Piza zijn intrek in het Gouvernementshuis, gelegen aan de Grote Markt, tegenover het stadhuis (nu nr. 23).16 Als militaire gouverneur is hij verantwoordelijk voor alle zaken die het leger aangaan. Voor deze functie ontvangt hij een royaal honorarium van het stadsbestuur, dat bovendien instaat voor het onderhoud van zijn woning en de betaling van zijn personeel, doorgaans bestaande uit vier militairen en enkele knechten.17 Die onderhoudsplicht wordt blijkbaar niet altijd even strikt nageleefd. Op 22 december 1769, enkele maanden vóór de ambtsaanvaarding van de Piza, ontvangt het stadsbestuur een brief van het centrale bestuur in Brussel waarin het wordt herinnerd aan de verplichting om ‘het huis van de gouverneur behoorlijk te doen herstellen.’18 Gouverneur de Piza geniet ook stedelijke vrijstellingen en voorrechten en wordt geregeld met officiële eerbewijzen bedacht, maar zijn gouverneurschap is van korte duur.
Op paaszaterdag 2 april 1774 overlijdt de Piza op zevenenzeventigjarige leeftijd: ‘Des morgens kort na vier uren is de edele heer de Pisa [sic], generaal van hare Keizerlijke en Koninklijke en Apostolijke Majesteit, gouverneur dezer stad in eene kwalijkte [bezwijming] zeer haastig overleden. Hij werd begraven op de hooge koor [van de Sint-Gummaruskerk] recht voor den ingang van het sakristijn.’19 Op 30 april wordt een bedrag van 24 mottoenen20 betaald voor de begrafenis, een veelvoud van het gangbare tarief.21 Tijdens werkzaamheden aan de kerkvloer in 1833 wordt zijn grafsteen verwijderd, maar jammer genoeg nooit teruggeplaatst. Sindsdien is de zerk spoorloos.22 Het lot van zijn echtgenote, Maria Clara Ludovica Vereijcken, blijft in het ongewisse. Wel staat vast dat ze in 1777 nog in leven is, zoals blijkt uit de huwelijksregistratie van haar dochter Isabella.23

Petrus Franciscus de Piza

Petrus Franciscus, de oudste zoon van Petrus Franciscus Blasius de Piza en Maria Vereijcken, wordt op 13 februari 1727 gedoopt in San Felipe del Castilla, de kerk gelegen in de citadel van Antwerpen.24 Net als zijn vader kiest hij voor een militaire loopbaan, waarin hij aanzienlijke successen behaalt. Ook zijn twee jaar jongere broer, Franciscus Josephus, gedoopt op 19 december 1729, maakt carrière in het leger. Hij klimt op tot de rang van majoor en wordt in 1770, na de pensionering van zijn vader, bevelhebber van de citadel van Antwerpen. Op 10 oktober 1788 overlijdt hij plotseling in Lier en hij wordt begraven op het kerkhof van de citadel.25
Terug naar Petrus Franciscus die in 1744, op zeventienjarige leeftijd, toetreedt tot het 14de infanterieregiment van het Oostenrijkse Kaiserlich-königliche Armee dat gestationeerd is in de Zuidelijke Nederlanden. Gedurende de daaropvolgende jaren neemt hij deel aan talrijke veldtochten. Hoewel hij meerdere malen gewond raakt, maakt zijn heldhaftigheid grote indruk, wat hem verschillende onderscheidingen en promoties oplevert.26
Petrus Franciscus de Piza trouwt op 20 juli 1763 met Josepha de Vischer. De plechtigheid vindt plaats in de kapel van paleis Schönbrunn in aanwezigheid van keizer Frans I, keizerin Maria Theresia en drie van hun dochters.27 Josepha is kamermeisje van aartshertogin Maria Christina van Oostenrijk, het vijfde van de zestien kinderen van Frans I en Maria Theresia. Maria Christina is de lievelingsdochter van haar moeder en fungeert van 1780 tot 1793 als landvoogdes van de Oostenrijkse Nederlanden.
In 1763 wordt Petrus Franciscus benoemd tot Ridder in de Orde van Maria-Theresia, een prestigieuze militaire onderscheiding, verleend aan moedige en ondernemende officieren. Op 20 juli 1764 wordt in Wenen zijn zoon Franz Peter geboren. Datzelfde jaar ontvangt hij de adellijke titel van Freiherr (baron) binnen de Oostenrijkse adel. In 1772 volgt de erkenning van zijn erfelijke titel als baron in de Oostenrijkse Nederlanden.28
Na een lange en glansrijke carrière neemt Petrus Franciscus in 1783 afscheid van de actieve dienst met de rang van generaal-majoor. Hij wordt vervolgens benoemd tot commandant van de vestingstad Essegg in Hongarije (nu Osijek, Kroatië). Hij blijft deze functie vervullen tot aan zijn overlijden op 18 oktober 1792, vijfenzestig jaar oud.

Wapenschild baron Petrus Franciscus de Piza (uit: VAN GYSEL 2018, de Piza)

Franz Peter de Piza

Franz Peter de Piza, de zoon van Petrus Franciscus en Josepha de Vischer, erft als eerste de baronstitel van zijn vader. Ook hij kiest voor een militaire carrière en dient als luitenant bij de Huzaren.29 Rond 1807 is hij blijkbaar weduwnaar en hertrouwt hij met de meer dan twintig jaar jongere Anna Schönekker. Uit dit huwelijk wordt op 7 september 1808 in Metzenseifen, Hongarije (nu Medzef, Slowakije), een zoon Josephus geboren. Het is deze Josephus de Piza die later als baron de Piza in Lier zijn opwachting zal maken.
Tijdens de Vijfde Coalitieoorlog in 1809, waarbij de legers van Napoleon en een coalitie van onder meer Oostenrijk en Groot-Brittannië tegenover elkaar staan, raakt Franz Peter zwaargewond tijdens een veldslag. Hij overlijdt aan zijn verwondingen op 22 september 1809, op 45-jarige leeftijd, in Tyrnau (nu Trnava, Slowakije).

In Lier pakken we de draad weer op in 1777 wanneer de achtendertigjarige Isabella Carolina Francisca de Piza, dochter van Petrus Franciscus Blasius de Piza, op 2 december van dat jaar, in de Sint-Gummaruskerk trouwt met Ferdinandus Eugenius Verreycken.30 Als getuigen bij het huwelijk treden op: Franciscus Josephus de Piza, broer van de bruid, en Franciscus Jacobus Verreycken, broer van de bruidegom.31 Ferdinandus Eugenius Verreycken, geboren op 5 december 173832 in Lier, is sinds 1764 ‘Hoofd-schouteth van het Quartier van Santhoven’.33 Op 13 maart 1778 wordt hij, samen met zijn broer Franciscus Jacobus Guilielmus (Lier 1733 - Brussel 1788), die stadssecretaris is in Lier, door Keizerin Maria-Theresia in de adelstand verheven: ‘Lettres Patentes de confirmation de Noblesse avec décoration d’armoiries en faveur de …’.34
Bij de volkstelling van 1800 woont het echtpaar Verreycken-de Piza in een ruime patriciërswoning in de ’s-Hertogenboschstraat.35 Dit pand komt op 22 januari 1780 in hun bezit, met hypothecair krediet ten gunste van Anna-Maria van den Kerckhoven (°Antwerpen circa 1730).36 Anna-Maria is op 11 september 1757 geprofest als begijn en woont in de Nieuwstraat (nu Symforosastraat) op het begijnhof in Lier.37 Wanneer ze op 22 februari 1797 overlijdt, wordt ze daar in de kerk begraven.38
Ferdinandus Eugenius Verreycken, rentenier, overlijdt op 14 januari 1803 in Lier.39 Zijn echtgenote Isabella Carolina Francisca de Piza, rentenierster, overlijdt op 16 december 1807, eveneens in Lier.40

Les demoiselles de Piza, rentières

Anno 1800 wonen drie ongehuwde zussen van Isabella in de Arenbergstraat in Antwerpen: Joanna Maria Clara, Clara Maria Josepha en Maria Joanna Christina.41 Laatstgenoemde overlijdt op 29 augustus 1804, in Emblem.42 In 1815 wonen de twee overblijvende zussen nog steeds in de Arenbergstraat.43 Na Isabella’s overlijden komt het huis in de ’s-Hertogenboschstraat via erfenis in hun bezit. Mogelijk gebruiken zij het als tweede verblijf of verhuizen ze later naar Lier, want Joanna Maria Clara Piza overlijdt daar op 14 december 1826.44 Clara Maria Josepha, de laatste overlevende dochter van Petrus Franciscus Blasius de Piza, ongehuwde rentenierster en eigenares van het huis, zal daar uiteindelijk ook overlijden, maar zover zijn we nog niet in ons verhaal.45

’s-Hertogenboschstraat 319-320. Bouwaanvraag door Clara de Piza voor het maken van een blinde venster (?) (Archief Lier, bouwingen 1834, doos 402, dossier 009)

Josephus, de Lierse baron de Piza

In 1846 worden in het koninkrijk België voor de eerste maal moderne bevolkingsregisters opgesteld. Op dat moment wonen in het huis aan de ’s-Hertogenboschstraat het echtpaar Josephus de Piza en Maria Van Tongerloo met hun vier kinderen en twee inwonende dienstmeiden.46
Josephus de Piza is een achterkleinzoon van Petrus Franciscus Blasius. Hij is de zoon van Franz Peter de Piza en Anna Schönekker.47 Wanneer hij één jaar is, sterft zijn vader en wanneer hij zes is, ook zijn moeder. Hij wordt opgevoed door zijn grootouders van moederszijde in Kaschau, Hongarije (nu Košice, Slowakije). Door het keizerlijk hof wordt hem, als wees en tot aan zijn meerderjarigheid, een jaarlijks pensioen toegewezen.48
Amper twaalf jaar oud, in 1820, wordt Josephus toegelaten als cadet aan de Militaire Academie van Wenen Neustadt. Heel lang duurt zijn militaire loopbaan echter niet, want eenmaal volwassen hangt hij begin 1832 zijn uniform aan de haak. Niet veel later duikt hij op in Lier, waar hij in de ’s-Hertogenboschstraat inwoont bij zijn groottante Clara Maria Josepha de Piza. Heeft ze hem uitgenodigd omdat ze in hem een potentiële erfgenaam ziet? Of is het het vooruitzicht erfgenaam te zijn van de bemiddelde, ongehuwde en bovendien hoogbejaarde Clara dat hem naar Lier lokt? In elk geval, op 23 maart 1836 dicteert Clara, op drieënnegentigjarige leeftijd, haar testament aan notaris Modestus Van Acker.49 Als aanhef stipuleert ze: ‘Ik recommandeere mijn ziel aen God, ende begeere begraven te worden zonder pragt en ceremonie.’ Ze duidt Josephus aan als enige en universele erfgenaam van haar gehele nalatenschap, op drie kleine legaten na. Respectievelijk voor twee verre verwanten en haar meid.50 Tot de nalatenschap, die Josephus toekomt, behoren als onroerende goederen het woonhuis van Clara zelf (later Lisperstraat 108 en 110) en het huis rechts ernaast (later Lisperstraat 106).
Wanneer Clara kort daarna op 13 november 1836 overlijdt,51 is Josephus inderdaad in één klap een welstellende rentenier, die brieven en documenten maar al te graag zwierig ondertekent met ‘Baron De Piza’.

Archief Lier, bouwingen 1840, doos 403, dossier 008

Josephus trouwt, eenendertig jaar oud, op 25 maart 1840 in Lier met de vijfentwintigjarige Maria Constantia Josepha Van Tongerloo, die in de nabijgelegen Blokstraat woont.52 Haar ouders, Joannes Josephus Van Tongerloo (°Lier 1761), voormalig huidenvetter in de Rechtestraat,53 en Joanna Maria Christoffelina Van der Locht (°Rumst 1775), zijn welvarend. Ze bezitten meerdere eigendommen, waaronder, sinds 1816, de voormalige Refugie van Nazareth in de Blokstraat.54
Dat was Josephus blijkbaar niet ontgaan, want alvorens te huwen wordt bij notaris Jean Ferdinand Van Cauwenbergh een huwelijkscontract opgemaakt met gemeenschap van goederen.55
Het bruidspaar heeft al een zoontje, geboren in 1838 in Brussel, dat in de huwelijksakte wordt gewettigd.56 Opmerkelijk is dat de bruidegom volgens de akte gedomicilieerd is in Kaschau, maar feitelijk in de ’s-Hertogenboschstraat woont. Tussen 1840 en 1854 worden in het gezin nog zeven kinderen geboren: vier jongens en drie meisjes.57
De ouders Van Tongerloo zijn hun dochter en toekomstige schoonzoon blijkbaar welgezind, want via een akte van donatie voor notaris Joannes Ferdinandus Van Cauwenbergh te Lier op 9 maart 1840, schenken ze hen (als huwelijksgeschenk?) een perceel bouwgrond in de Lisperstraat – waar Josephus een nieuw huis zal bouwen (later Lisperstraat 112) – en twee percelen grond in de Blokstraat, rechts naast de voormalige Refugie van Nazareth.58 Na het overlijden van Joanna Maria Christoffelina Van der Locht, op 17 november 1846, gaat Joannes Josephus Van Tongerloo inwonen bij zijn dochter en schoonzoon.59 Daar overlijdt hij op 22 september 1852, eenennegentig jaar oud.60
Kort nadat Josephus de Piza getrouwd is, lijkt de oude patriciërswoning van zijn tante niet langer aan zijn wensen te voldoen. Op 14 juli 1840 keurt het college van burgemeester en schepenen de door de baron ingediende plannen goed voor de ‘verandering en verbetering’ van zijn huis, evenals voor ‘een nieuw optebouwenen batiment’ ernaast.61 In het smeedwerk aan het balkon op de eerste verdieping is het familiemonogram D(e) P(iza) nog altijd te zien.

Voorgevel nieuw huis baron de Piza (Lisperstraat 112) (Archief Lier, bouwingen 1840, doos 403, dossier 008)
Balkon met monogram DP (foto: Walter Sluydts)

Josephus is echter spilziek, leeft op grote voet, maakt schulden en stapelt hypotheek op hypotheek. Tot overmaat van ramp wordt hij bovendien schandelijk bedrogen door zijn rentmeester Hagelsteen,62 waardoor zijn fortuin smelt als sneeuw voor de zon.63 Zit de spilzucht hem in het bloed? Ook zijn vader Franz Peter stond bekend om zijn kwistigheid. Zodanig zelfs, dat diens moeder hem onterft, omdat hij de nalatenschap van zijn vader zou hebben verkwist.64
Er volgen twee rechtszaken over het financieel beheer door Hagelsteen: in 1850 spant de Piza een zaak aan tegen Hagelsteen,65 terwijl in 1852 Hagelsteen op zijn beurt een zaak aanspant tegen de Piza.66 In 1853 wordt hoger beroep aangetekend en de zaken blijven hangende. Het mag niet baten, het faillissement is onafwendbaar.
Bij notariële akte van procuratie op 24 december 1853 geeft het echtpaar de Piza-Van Tongerloo volmacht: ‘Om voor hun en in hunnen naem te verkoopen allen hunne onroerende goederen gelegen te Lier, te Nijlen en te Kessel hun toebehoorende ’t zij ieder in ’t bezonder ’t zij aen hun gezamentlijk … De koopprijzen gebruyken alsook de revenuen tot koeling hunner schulden.’67 Een maand later volgt de aankondiging van de openbare verkoop.68

1e Bijvoegsel aan het Advertentieblad van Lier, nr. 4 van 28 januari 1854 (detail) (bron: Archief Lier – www.kempenserfgoed.be)

In totaal omvat de verkoop drieëntwintig eigendommen: achttien in Lier en vijf in Nijlen. In Lier gaat het om twee koetshuizen, vijf burgerhuizen en een winkelhuis, allemaal in de huidige Lisperstraat. Een huis in de Wijngaardstraat en negen percelen grond in de Blokstraat en de Waterpoortstraat. In Nijlen betreft het drie naast elkaar gelegen, onlangs gebouwde, woningen in het dorp en twee percelen land. De eigendommen vermeld onder nummers 1, 4 en 5 werden in het jaar 1840 in eigendom verworven door middel van een schenking vanwege Josephus Van Tongerloo. De kopen 2 en 3 kwamen in het bezit van de baron door erfopvolging, meer bepaald via de nalatenschap van Clara de Piza in het jaar 1836. De eigendommen 6 tot en met 14 werden aangekocht door baron de Piza-Van Tongerloo tussen 1840 en 1846, de nummers 15 tot 18 in de periode 1848/1849. De eigendommen 19 tot en met 23, gelegen in Nijlen, dateren van het jaar 1841.

‘Den Notaris Notelteirs,69 te Lier residerende, zal met winst van palmslag en verdieren, openbaer den meestbiedende verkoopen … zitdagen: Palmslag op Donderdag 16 February 1854, Keersbranding op Donderdag 2 Meert volgende, telkens ten 1 uer precies des middags, op de zael van het hotel Het Groenhuys, op de Groote Merkt te Lier.’70 Ook in de Brusselse krant L’Emancipation verschijnt een advertentie: ‘Vente publique de belles Propriétés à Lierre.’71
Koop 1 is het huis waar baron de Piza zelf woont (later Lisperstraat 112). Het wordt als volgt omschreven: ‘Een fraai, ruim en kostbaar koetshuis, enkele jaren geleden nieuw gebouwd, gelegen in de Lisperstraat. Het beschikt over een grote, bloeiende siertuin, een imposante toegangspoort voor koetsen en een vestibule, vier vertrekken op het gelijkvloers, een keuken, kelder, wasruimte en alle nodige comfort. Naast het huis bevindt zich een binnenplaats met een tweede toegangspoort naar de straat. Op de eerste verdieping bevindt zich een elegante gang met twee grote salons voorzien van marmeren schouwen, wandspiegels en dubbele deuren. Alles afgewerkt in de meest verfijnde stijl. Op de tweede verdieping zijn er meerdere slaapkamers met bijhorende toiletruimtes, evenals een ruime zolder. Gelegen in wijk G, op delen van de percelen 304a en 306a, met een totale oppervlakte van circa 50 aren zal snel beschikbaar zijn voor de koper.’
De lusthof bij koop 1, die zich uitstrekt tot aan de Waterpoortstraat en de Blokstraat, behoorde eertijds tot de Nazareth-hoeve in het bezit van de abdij van Nazareth.72
Koop 2 is het oude huis van Clara de Piza (later Lisperstraat 108-110): ‘Een fraai en ruim koetshuis met tuin, voorzien van een toegangspoort voor koetsen, een keuken, kelder, en meerdere mooie en ruime kamers en zalen, zowel op de beneden- als de bovenverdieping. Verscheidene vertrekken zijn uitgerust met marmeren schouwen en hoge plafonds. Verder zijn er een stal, een remise en een wasruimte. Alles is keurig en praktisch ingericht. Gelegen in wijk G, op delen van de percelen 304b, 305a en 306a, met een totale oppervlakte van ongeveer 8,5 aren.’73
Koop 3 (later Lisperstraat 106): ‘Een degelijk en stevig woonhuis direct naast het vorige. Het bevat diverse vertrekken op het gelijkvloers en de verdieping, met alle basisvoorzieningen. Gelegen in wijk G, op perceel nr. 308 en een deel van 305a, met een totale oppervlakte van ruim 1 are.’

Na de palmslag74 op 16 februari en de kaarsbranding75 op 2 maart worden de kopen 1 tot en met 5 niet toegewezen.76 De verkoop wordt met een week uitgesteld en er komt een derde zitdag.77 Hiermee hopen de verkopers alsnog een hoger bod te bekomen op de respectievelijke kopen. Dat blijkt echter tevergeefs. In de korte akte van 9 maart, schrijft de notaris: ‘Doch op ons langdurig en aanhoudend oproepen zijn geene verdieren meer gesteld. De verkoopers voor die geboden niet willende verkoopen zoo hebben wij aangekondigd ten verzoeke als ware dat deze verkooping ten aanzien der vijf eerste koopen nietig is en als niet gebeurd’.78
Eveneens op 9 maart vindt ook de koopdag plaats, waarbij de inboedel van het echtpaar de Piza onder de hamer komt. Ruim tweehonderdvijftig loten worden onder ruime belangstelling geveild door twee ‘roepers’.79

Schouwgarnituur afkomstig uit de inboedel van Baron de Piza (privéverzameling) (foto: Sylvain Kersters (ingekleurd))

In een poging om alsnog de resterende eigendommen te gelde te maken wordt op 23 mei nogmaals een openbare verkoop gehouden. Opmerkelijk is, dat er opeens sprake is van zeven loten: de drie naast elkaar gelegen huizen in de Lisperstraat blijven behouden, terwijl er vier bijkomende loten worden aangeboden als kopen 4 tot en met 7. Deze omvatten de kazerne of voormalige Refugie van de abdij van Nazareth, gelegen in de Blokstraat en de Wijngaardstraat, evenals drie onbebouwde percelen in de Blokstraat, aansluitend op koop 2 en koop 4, afkomstig uit het erfdeel van zijn echtgenote. De reden waarom de aanvullende loten pas nu worden aangeboden, blijft onduidelijk. Zou de baron aanvankelijk geprobeerd hebben ze buiten zijn faillissement te houden? Koop 4 wordt in de notariële akte als volgt omschreven: ‘Een zeer ruim en stevig gebouwd eigendom, gelegen binnen de stad Lier, op de hoek van de Wijngaardstraat en de Blokstraat. Het werd vroeger gebruikt door een afdeling van de militaire school en doet momenteel dienst als infanteriekazerne. Het geheel bestaat uit meerdere gebouwen, een grote open binnenplaats en aanverwante voorzieningen. Het pand wordt op dit moment gehuurd door de stad Lier.’80
Deze eigendom is door de verkopers gekocht in 1844 van het echtpaar Van Tongerloo-Van der Locht, respectievelijk de schoonouders en ouders van de verkopers.81
Voor de palmslag op 23 mei is er nauwelijks belangstelling en het zijn hoofdzakelijk de advocaten van de schuldeisers die, pro forma, een bod uitbrengen.82 In een poging alsnog kopers aan te trekken, wordt in het Advertentieblad van Lier een aankondiging geplaatst waarin de lage inmijningsprijzen worden benadrukt. De veelzeggende aanhef ‘Eyndelyke toewyzing’ doet vermoeden dat men hoopt op een definitieve verkoop, maar dat blijkt ijdele hoop. Bij de kaarsbranding op 6 juni worden de goederen opnieuw niet toegewezen.83 Daarom volgt er nog een derde zitdag op 20 juni. Ook dan blijft een toewijzing uit. In de akte wordt genoteerd: ‘Niemand geene verdieren meer stellende en de goederen aen die prijzen niet willende toewijzen, zoo hebben wij ten verzoeke als ware deze verkooping voor het geheel verklaert als nietig en niet gebeurt.’84
Naar de reden waarom de eigendommen, ondanks meerdere koopdagen, niet verkocht raken, hebben we het raden. Is de waarde ervan door de verkopers te hoog ingeschat? Of ontbreekt het in Lier en omgeving halverwege de negentiende eeuw simpelweg aan voldoende kapitaalkrachtige kopers?85

Notaris Notelteirs, akte nr. 126 mei/juni 1854 (detail) (Rijksarchief Beveren 512 - R02 – 8595)

Er rest het echtpaar de Piza-Van Tongerloo niets anders dan op 15 september 1854 hun resterende eigendommen bij notariële akte over te dragen aan hun schuldeisers: ‘Waarbij zij verklaren dat zij door onvoorziene tegenslagen momenteel niet in staat zijn om de openstaande schulden direct te voldoen. De situatie is des te problematischer omdat de recente poging tot openbare verkoop van hun onroerende goederen niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Om hun schuldeisers toch enige zekerheid te bieden, hebben zij besloten om afstand te doen van alle onroerende goederen die hen nog resteren. Met het oog hierop is een overzicht opgesteld van deze bezittingen en van de vorderingen die tegen hen zijn ingediend.’86
In een annex bij de akte wordt de balans opgemaakt van de resterende schulden.87 Na aftrek van de opbrengsten van de al verkochte onroerende goederen rest er nog een aanzienlijke hypothecaire schuld, te verdelen over vier schuldeisers. De grootste daarvan, met meer dan de helft van de totale som, is Tiberghien, Delloye & Cie, bankiers te Brussel.
Wat de overige schulden betreft zijn er niet minder dan vijftig schuldeisers, gaande van bakker, beenhouwer, visverkoper, schilder, coiffeur, loodgieter, timmerman, kleermaker en behanger tot verzekeraar, architect, aannemer, apotheker, dokter en chirurg.88
Totaal berooid verhuist Josephus in 1855 met zijn gezin naar Brussel. Daar wonen ze in de loop der jaren op verschillende adressen en probeert Josephus aan de kost te komen als straatveger en krantenverkoper.89 In een wanhopige poging om aan geld te komen verkoopt hij in 1881 zijn baronstitel.90 Desondanks blijft hij zichzelf, tot zijn laatste adem op 15 december 1884, ‘baron-rentier’ noemen met (vermeende) residentie in Kaschau.91

De Lierenaar, nr. 51 van 21 december 1884, p. 2 (bron: Archief Lier – www.kempenserfgoed.be)

Zijn weduwe, Maria Van Tongerloo, sterft op 2 juni 1896, eveneens in Brussel. 92 Van hun acht kinderen sterven er twee in Lier binnen hun eerste levensjaar. Drie overlijden als jongvolwassenen in Brussel. Slechts twee zonen trouwen en stichten een gezin.93 Hun jongste dochter, Maria Catharina Carolina Ludovica, keert in 1885 terug naar Lier.94 Ze woont op verschillende adressen, blijft ongehuwd en overlijdt armoedig op 22 februari 1928 in het Sint-Anna en Sint-Joachim Godshuis in de Begijnhofstraat.95

Archief Lier, doodsprentjes, nr. 3746

Intermezzo: De familie Hernat

Het tragische lot van de Lierse baron de Piza dient als een van de inspiratiebronnen voor de roman De familie Hernat uit 1941 van de Lierse schrijver Felix Timmermans (1886-1947).96
Een avontuurlijke Hongaarse officier wordt met zijn regiment naar Vlaanderen gestuurd. Daar ontmoet hij een vrouw, met wie hij twee zonen krijgt. Tijdens de Franse Revolutie weet hij een fortuin te vergaren, maar zijn lot is bezegeld wanneer hij met Napoleon naar Rusland trekt en daar sneuvelt. Zijn zonen, Arnold en Simon, nemen het familiebezit over. Arnold is een introverte wetenschapper, terwijl Simon een levensgenieter is. Spanningen tussen de broers nemen toe: Arnold voelt zich gekrenkt in zijn eer door Simon en verlaat het ouderlijk huis. Simon, inmiddels blind geworden, verwekt een zoon bij de dochter van zijn rentmeester. Deze zoon verkwist het familiekapitaal en eindigt zijn leven in armoede, samen met zijn zwakbegaafde dochter.

Uiteindelijk slagen de drie advocaten-volmachthouders, onder wie Georges Bergmann (1805-1893), burgemeester van Lier, erin om namens de schuldeisers de huizen alsnog te verkopen. Op 12 maart 1856 stelt notaris Notelteirs een akte op waarin de volmachthouders verklaren dat ze op 17 januari van dat jaar bij publieke veiling de volgende verkopen hebben afgerond: koop 1 (het woonhuis van baron de Piza) aan Barthélémy Criquillion, ‘Inspecteur du chemin de fer de Turnhout’, en zijn echtgenote Henriette Lecomte; koop 2 en 3 (voormalige huizen van Clara de Piza) gezamenlijk aan Heliodore Cool (1824-1902), ‘fabricant de soie’, en zijn echtgenote Constance Jacoby (1827-1910).97 Heliodore, afkomstig uit Aalst, zal ongeveer tien jaar lang een zijdefabriek uitbaten op zijn nieuwe eigendom, voordat hij naar Verviers verhuist en de panden weer verkoopt.98 Ironisch genoeg ligt de verkoopprijs van koop 1 ongeveer vijfentwintig procent lager dan het bod dat tijdens de eerste openbare verkoop werd uitgebracht, maar toen werd afgewezen door de verkopers.
In april 1858 dienen de resterende schuldeisers van de Piza-Van Tongerloo een verzoekschrift in bij het stadsbestuur, waarin ze een financieel voorstel doen, met afbetalingsplan, voor de aankoop van de kazerne, voormalige Refugie, gelegen in de Blokstraat en Wijngaardstraat.99 Dit verzoek leidt tot redekavelingen, aangezien de stad deze gebouwen al jarenlang huurt. Men wil niet over één nacht ijs gaan en er wordt een interne onderzoekscommissie aangesteld om de noodzakelijke herstellingswerken en de financiële impact van de aankoop te evalueren. Tijdens de gemeenteraad van 16 oktober wordt het (positieve) onderzoeksverslag besproken, waarop de raad unaniem besluit om over te gaan tot aankoop.100

Intermezzo: de Refugie van de Abdij van Nazareth

In het gebied tussen de Lisperstraat, Wijngaardstraat, Blokstraat en Waterpoortstraat bezit de Abdij van Nazareth tot aan de Franse Tijd meerdere eigendommen. Het belangrijkste hiervan is de Refugie in de Blokstraat, gebouwd midden 16de eeuw. In de Lisperstraat, ongeveer ter hoogte van nummer 112, bevindt zich de Nazareth-hoeve, met een uitgestrekte tuin tot aan de Blokstraat en de stadsomwalling. Aan nummer 104 staat het Hollandshuys, ook bekend als de Refugie des Heeren. Via de tuin staat dit huis in verbinding met de refuge. Ook de huizen op de hoek van de Blokstraat en de Wijngaardstraat behoren tot het abdijbezit.101

Plattegrond van de Stad Lier (detail), Joan Blaeu, 1649 (bron: Archief Lier – www.kempenserfgoed.be, SLI001014625)

Het koetshuis van baron de Piza (koop 1) wordt gekocht door het, blijkbaar welgestelde, echtpaar Criquillion-Lecomte. Ook het huis links ernaast komt in hun bezit.102 Barthélémy Célestin Joseph Criquillion wordt geboren op 5 juni 1821 in Doornik als zoon van een inspecteur van douane en accijnzen.103 Op 12 juni 1849 trouwt hij, ‘sans profession’ (rentenier), in Gembloers met Julienne-Henriette Lecomte, daar geboren op 9 januari 1826.104 Eind 1855 komt het gezin in Lier wonen.105 Julienne-Henriette is hoogzwanger, want op 4 december van dat jaar wordt hun dochter Anna Josepha Maria Paulina Gislena in Lier geboren.106 Het echtpaar heeft al twee kinderen: Maria Anna Joséphine Ghislene, geboren op 30 april 1850 in Nijvel107 en Louis Marie Joseph Ghislain, geboren op 10 januari 1852 eveneens in Nijvel.108 Op 19 januari 1860 wordt in Lier nog een zoon geboren, Adolphus Maria Josephus Gustavus Ghislenus.109

Chemin de fer de Turnhout

In 1853 wordt in Brussel de Société du chemin de fer de Turnhout opgericht. Het doel van deze vennootschap is het aanleggen en exploiteren van een particuliere spoorlijn tussen Lier en Turnhout. Dankzij de uitgifte van aandelen en de financiële steun van Engelse investeerders, verloopt de aanleg voorspoedig. Op 23 april 1855 wordt de spoorlijn officieel in gebruik genomen. Vanaf december van dat jaar treedt Barthélémy Criquillion aan als inspecteur, een functie die ook wordt aangeduid als toezichter of opzichter. In 1882 wordt de lijn Lier-Turnhout overgenomen door de Staatsspoorwegen.110

Barthélémy Criquillion blijkt een veelzijdig man te zijn. In het Nieuwsblad van Geel van 26 mei 1860 is hij blijkbaar bankier.111 Samen met weduwe Van de Wyngaert-Landry is hij door het Antwerpse bankhuis Le Grelle aangesteld om inschrijvingen te ontvangen voor de ‘Romeinsche Leening van 50 miljoen francs.’112 Zijn partner in deze taak, Marie Landry (1819-1899), is de schoonmoeder van Emmanuelle Van Cauwenbergh (1839-1901), die op haar beurt de zus is van Florent Van Cauwenbergh, de schoonzoon van Barthélémy.
De Romeinse lening van 1860 is een financiële obligatie uitgegeven door paus Pius IX om geld in te zamelen voor de pauselijke staat, die op dat moment onder zware financiële en politieke druk komt te staan door de Italiaanse eenwordingsbeweging. De lening is bedoeld om wereldwijde steun van katholieken te mobiliseren, maar brengt onvoldoende op om de hachelijke situatie op te lossen. Uiteindelijk markeert de inname van Rome door het Italiaanse leger in 1870 het einde van de wereldlijke macht van de paus. Later zullen de Lateraanse Verdragen van 1929 het Vaticaan als onafhankelijke staat erkennen. Of de lening in Lier een succes is geworden, blijft een open vraag.
Op 15 april 1875 trouwt dochter Maria Anna Josephina Ghislena Criquillion, vierentwintig jaar oud, met Meester Florentinus Augustus Van Cauwenbergh, drieëndertig jaar oud en burgemeester van Lier.113 Opmerkelijk detail: de vader van Florent, notaris Joannes Ferdinandus Van Cauwenbergh, is in 1840 getuige bij het huwelijk van baron Josephus de Piza met Maria Constantia Josepha Van Tongerloo. In de akte wordt hij omschreven als ‘vaderlijken kozijn der bruid.’114 Bij het huwelijk van Maria en Florent is haar broer Louis Criquillion een van de getuigen. Louis, hoewel pas drieëntwintig jaar oud, wordt vermeld als ‘Ingenieur van den ijzeren weg op Turnhout.’ Hiermee treedt hij, zij het op zijn eigen manier, in de voetsporen van zijn vader.

Graf van Florent Augustus Van Cauwenbergh en Maria Anna Criquillion (detail). Begraafpark Mechelsepoort, Mechelsesteenweg Lier, graf F260 (foto: Walter Sluydts)

Dochter Anna Josepha Maria Paulina Ghislena Criquillion, vierentwintig jaar oud, trouwt op 16 september 1880 in Lier met Henri Joseph (Joseph genoemd) Wégimont, handelaar in Hotton.115 Joseph is tweeëndertig jaar, weduwnaar en vader van een vierjarig dochtertje. Hoewel Joseph in 1881 officieel in Antwerpen is gedomicilieerd,116 staat hij ook ingeschreven op het adres van zijn schoonouders in de Lisperstraat.117 Mogelijk verkoos zijn zwangere echtgenote om voorlopig bij haar ouders in Lier te blijven wonen.
Zoon Louis Marie Joseph Ghislain Criquillion, ‘ingenieur van den provincialen dienst’, treedt op 17 september 1881 in Sint-Niklaas in het huwelijk met Maria Ludovica Josepha Francisca Xaveria Gislena Talboom.118 Maria, geboren op 3 september 1859 in Gent, is de dochter van een bankier.119
Zijn jongere broer, Adolphus Maria Josephus Gustavus Ghislenus Criquillion, ‘advocaat en doctor in de diplomatieke en bestuurlijke wetenschappen’, trouwt eveneens in Sint-Niklaas, op 19 februari 1887 met Anna-Maria Josepha Virginia Francisca Xaveria Gislena Talboom.120 Anna, geboren op 6 juli 1864 in Sint-Niklaas, is een zus van Maria Talboom.121 Op de huwelijksakte van Louis wordt hun vader Barthélémy vermeld als ingenieur, terwijl hij op de akte van Adolphus staat genoteerd als grondeigenaar.
Julienne-Henriette Lecomte, de echtgenote van Barthélémy, overlijdt na een kort ziekbed op 13 januari 1886 in Lier.122 In de overlijdensakte wordt Barthélémy opnieuw vernoemd als grondeigenaar. Barthélémy Célestin Joseph Criquillion, zevenenzestig jaar oud, overlijdt op 13 mei 1889 in Lier. In de akte wordt hij aangeduid als handelaar.123

Doodsbrief Barthélémy-Celestin-Joseph Criquillion (Genealogische Bronnen Rivierenland, Mechelen, doodsbrieven 400-2-0802)
Grafmonument van Barthélémy Criquillion en Julienne Lecomte (opschrift onleesbaar). Begraafpark Mechelsepoort, Mechelsesteenweg Lier, graf F261 (foto: Walter Sluydts)

Wégimont-Criquillion

Na het overlijden van Barthélémy Criquillion komt het pand in de Lisperstraat in handen van zijn schoonzoon Joseph Wégimont die de ruime woning gebruikt als buitengoed. Henri Joseph Wégimont, geboren op 12 februari 1848 in Vieuxville, provincie Luik, als zoon van een timmerman, is een gefortuneerde zakenman en graanhandelaar met uitgebreide zakelijk belangen in China en in koloniale maatschappijen in Congo-Vrijstaat en Frans-Congo.124 Hij heeft meerdere vestigingen in Antwerpen en bekleedt talrijke prestigieuze functies. Hij is onder andere voorzitter van het Comptoir Commercial Anvers, erevoorzitter van het Syndicaat van Handel en Nijverheid van Antwerpen, voorzitter van het Werk der Werkliedenretraiten en van het Syndicaat van Reizigers, Klerken en patroons. Eveneens talrijk zijn de onderscheidingen die hij mocht ontvangen: ‘Officier der Leopoldsorde, Commandeur der Orde van Sint-Gregorius de Grote, Commandeur der Orde van Isabella de Katholieke en drager van de Orde van de Dubbelen Draak van China’. In 1893 staat hij op de lijst van de ‘Hoogst aangeslagenen’ van de provincie Antwerpen op de tweeënzestigste plaats. Deze lijst bevat de namen van mannen van boven de veertig die meer dan 2.116,40 fr. rechtstreekse belasting betalen en zich aldus kiesbaar kunnen stellen voor de senaat.125

Joseph Wégimont, detail doodsprentje (privéverzameling)

Joseph combineert zijn zakelijke successen als ondernemer met christelijke liefdadigheid. Hij is lid van de Derde Orde en de Congregatie van O.L.V. Hemelvaart, en als weldoener ondersteunt hij vooral missionaire initiatieven. Congregaties worden, zowel financieel als door schenkingen van onroerend goed, door hem gesteund.126 Wégimont is immers eigenaar van meerdere, vaak indrukwekkende, residenties in zowel het Antwerpse127 als in het zuiden van het land.128 Zijn inzet weerspiegelt een mix van door geloof gedreven filantropie en commerciële belangen. In het gezin Wégimont-Criquillion worden tussen 1881 en 1897 niet minder dan twaalf kinderen geboren.129

Les Sœurs de la Sainte-Famille de Bordeaux

De congregatie La Sainte-Famille de Bordeaux, gesticht in 1820 door Père Pierre Bienvenu Noailles (1793-1861) in de nasleep van de Franse Revolutie, begint haar missie met een weeshuis voor meisjes in Bordeaux. Al snel volgt de oprichting van een school en een hospitaal.130
In 1854 breidt de congregatie, tak Les Sœurs de l’Espérance, haar werkzaamheden uit naar België, met vestigingen in Dolhain en Luik. Daar richten de zusters scholen op en verlenen ze ziekenzorg aan huis. In 1896 worden plannen gesmeed om ook in Vlaanderen gemeenschappen te stichten. De keuze valt op Antwerpen, waar protestantse religieuzen actief zijn in de thuiszorg en men een rooms-katholiek tegenwicht wil bieden. In afwachting van een geschikte locatie in Antwerpen stelt Joseph Wégimont zijn woning in de Lisperstraat in Lier ter beschikking, waar voldoende ruimte is om een kleine gemeenschap te huisvesten. Na goedkeuring door het bisdom Mechelen arriveren op 22 september 1896 zes zusters, van Franse en Duitse nationaliteit, vanuit Frankrijk in Lier.131
Een ooggetuigenverslag van Sœur Saint-Albert (Anastasie Marie Glemot °1871), opgetekend in de annalen van de congregatie, beschrijft hun aankomst: ‘Om acht uur ’s avonds kwamen we aan in Lier. Drie zusters uit Luik waren vooruitgestuurd om onze aankomst voor te bereiden. Eerst gingen we naar de gebedsruimte. Voor een afbeelding van de Heilige Familie wijdden we de nieuwe stichting, die zich in het mooie Vlaanderen kwam vestigen, toe aan Jezus, Maria en Jozef. Daarna verkenden we, bij het flakkerende licht van een kaars, de verschillende kamers van het huis en drong het besef tot ons door hoe weinig we hadden. Zonder meubels of de meest noodzakelijke spullen ervoeren we op dat moment dezelfde vreugde die ook onze eerste Moeders in hun eenvoud en armoede hadden gekend. Onze sobere maaltijd, in een sfeer van oprechte vrolijkheid, aten we aan een tafel van twee planken die op manden waren gelegd. Drie geleende stoelen en een oude tuinbank vormden ons enige meubilair. Voor de nacht improviseerden we een heus kampement, waarbij we drie matrassen met z’n zessen deelden. De buurtbewoners, aangedaan door onze situatie, zouden ons van voedsel en bedden hebben voorzien, maar aarzelden om initiatief te nemen. De eerwaarde moeder-overste van de Ursulinen toonde zich uiterst behulpzaam en was van onschatbare waarde voor ons in die eerste dagen. De herinnering eraan zal voor altijd een dierbare plaats in ons hart innemen.’132
Vier novicen voegen zich later bij de zes zusters. Op 4 oktober 1896 volgt de officiële stichting. Al snel wordt een van de ruime salons op de eerste verdieping omgevormd tot een kapel. De inrichting ervan is mogelijk dankzij giften van verschillende takken van Les Sœurs de la Sainte-Famille de Bordeaux en van welgestelde, vrome families uit Lier. Op 21 november wordt de kapel plechtig ingewijd door de Lierse pastoor-deken Petrus Maes (1841-1907), in aanwezigheid van de familie Wégimont.
De ziekenzorg die de zusters aanbieden, komt maar moeizaam op gang. Thuiszorg in Lier is het domein van de Zwartzusters, en de nieuwkomers worden met wantrouwen bekeken. Dit wantrouwen wordt, volgens de zusters, nog aangewakkerd door kritische berichtgeving in de lokale pers. Opnieuw schiet Joseph Wégimont te hulp. Hij regelt dat enkele zusters zorg mogen verlenen aan welgestelde en adellijke families in Antwerpen. Die tonen hun dankbaarheid met gulle giften. Zo kunnen de zusters hun gemeenschap verder uitbouwen. De eerste zieke in Lier voor wie de zusters worden ingeschakeld is Renata Flebus (1877-1897), die met haar ouders in Het Pannenhuis op de Antwerpsesteenweg woont. Renata lijdt aan tuberculose, wordt gedurende drie maanden verzorgd, maar overlijdt, amper negentien jaar oud.
De zusters bieden zowel in Lier als in Antwerpen zorg aan, maar met gemiddeld slechts twee zusters aan het werk zijn de inkomsten ontoereikend. Ze blijven afhankelijk van liefdadigheid en steun van lokale notabelen. In Lier zijn dat, onder anderen, de families Van den Wijngaert, De Strycker, Hellemans, Van Cauwenbergh, Cools, Flebus en Van In. Ook culturele verschillen tussen Vlaanderen en Frankrijk bemoeilijken de integratie. De taalbarrière is groot. Slechts één zuster heeft Vlaamse wortels, maar wat na dertig jaar in Frankrijk te hebben gewoond, rest van haar Limburgs Vlaams, klinkt vermoedelijk vreemd in Lierse oren.
De zusters hopen stiekem ook op nieuwe intredes. Helaas, slechts één postulante uit Brussel treedt in (op 15 augustus 1897) en ze wordt naar Luik gestuurd voor haar opleiding. Al groeit de vraag naar zorg, het tijdelijke karakter van hun verblijf in Lier wordt bevestigd wanneer de kleine communiteit, na twee jaar, op 4 november 1898, verhuist naar de Consciencestraat in Antwerpen. Het huis in de Lisperstraat blijft wel nog enkele jaren in gebruik als noviciaat. Twee jaar na hun aankomst in Antwerpen verwerven de zusters, dankzij schenkingen, twee huizen met tuin in de Boomgaardstraat en een ‘maison de campagne’ met stallingen, grote tuin en paviljoen in de Provinciestraat-Zuid, later herdoopt als Lamorinièrestraat. In 1904 vindt daar het eerste algemene kapittel van de Internationale Associatie van La Sainte-Famille de Bordeaux plaats.133
Vandaag is de congregatie actief in zesentwintig landen verspreid over vier continenten, met nog vier vestigingen in België.

Habijt van Les Soeurs de la Sainte-Famille de Bordeaux. Missiezuster Mère Marie de Saint-Pierre, Maria Josepha Henderyckx, Lier 1865 - Parktown (Z-Afrika) 1954 (foto: Bernard Janssens 1936)

Apostolische school

Rond de eeuwwisseling zoekt Joseph Wégimont missionarissen om de Afrikaanse regio’s waarmee hij zaken doet, te kerstenen. Tijdens een verblijf in Parijs maakt hij van de gelegenheid gebruik om langs te gaan bij monseigneur Alexandre Le Roy (1854-1938). Die is Supérieur général de la Congrégation du Saint-Esprit, een rooms-katholieke missiecongregatie opgericht in 1703 in Frankrijk, ook bekend als de spiritijnen. Wégimont vraagt Leroy om missionarissen, maar die heeft geen kandidaten beschikbaar. Daarop stelt Wégimont voor om een congregatie in België op te richten. Hij biedt hiervoor gratis zijn huis in Lier aan, samen met twee kleine woningen, links ernaast. Als de stichting slaagt, zullen de paters na tien jaar de eigendom definitief in bezit krijgen.134 Le Roy ziet in dat aanbod een teken van de Goddelijke Voorzienigheid en grijpt deze kans met beide handen aan. Na een bezoek aan Lier door pater Albert Sébire (1863-1936), een missionaris met ziekteverlof in Frankrijk, besluit de Algemene Raad op 28 oktober 1900 om in Lier een Apostolische school van de Heilige Geest op te richten, inclusief een internaat. Pater Sébire wordt aangesteld als overste van deze nieuwe gemeenschap. Het primaire doel van de school is het opleiden – in de volksmond kweken – van toekomstige missionarissen. Na een bezoek van monseigneur Le Roy aan Petrus Goossens (1827-1906), de aartsbisschop van Mechelen, geeft deze laatste zijn toestemming om de leerlingen les te laten volgen aan het bisschoppelijke Sint-Gummaruscollege in Lier. Het initiatief wordt in België enthousiast ontvangen en krijgt ruime morele en financiële steun van zowel de geestelijkheid als de gelovigen. Ook de pers draagt haar steentje bij, want vrijwel alle katholieke kranten kondigen de oprichting van de apostolische school in Lier aan.135 Het pand aan de Lisperstraat biedt veel ruimte. Op de begane grond is er een refter met keuken, een kantoor voor de overste, twee spreekkamers en een brede gang. Op de eerste verdieping is er de voormalige kapel van Les Sœurs de la Sainte-Famille de Bordeaux en een salon dat kan dienen als studiezaal. Op de tweede verdieping zijn er zes ruime kamers voor de paters. De zolder kan worden ingericht als slaapzaal. De nog aanwezige meubelen van de zusters worden door de paters overgenomen. Achter het gebouw ligt een grote, ommuurde tuin met de allure van een park. Aangezien de leerlingen les volgen aan het Sint-Gummaruscollege, zijn aparte klaslokalen voorlopig niet nodig.136

Kapel Apostolische school (bron: Archief Lier – www.kempenserfgoed.be, SLI001031116 (verworven van Hugo Broes))

Voorjaar 1901 komen de eerste Franse paters aan in Lier en zij beginnen meteen met het werven van leerlingen, toekomstige missionarissen. Met de steun van plaatselijke geestelijken, die als ronselaars fungeren, richten ze aanvankelijk hun pijlen vooral op jongens van twaalf jaar en ouder uit de Antwerpse Kempen en Limburg, destijds nog sterk katholieke regio’s. Het achterliggende idee is, dat leerlingen, door jarenlang in deze inspirerende omgeving te verblijven, een roeping zullen ervaren. Pater Sébire speelt een belangrijke rol als propagandist van de apostolische school en de missieactiviteiten van de congregatie. Door het hele land en in allerlei verenigingen geeft hij ongeveer tweehonderd lezingen, vaak ondersteund met lichtbeelden. Deze nieuwe vorm van preken wordt overal met enthousiasme ontvangen.137 Om een breed publiek te bereiken, worden vanaf 1904 zowel het tijdschrift Le Messager du Saint-Esprit, als een jaarlijkse almanak uitgegeven. Aanvankelijk verschijnen deze alleen in het Frans, maar al snel worden ze ook in het Nederlands gepubliceerd als Bode van den Heilige Geest en Afrikaanse Almanak. Later wordt nog een goedkope volksalmanak geïntroduceerd om ook de lagere volksklassen te bereiken. De oprichting van de Broederschap van de Heilige Geest in Lier, blijkt eveneens een succes. In 1906 telt ze al ongeveer vijftienhonderd leden.
Een van de eerste leerlingen van de apostolische school is de veertienjarige Lierenaar Franciscus Theophilus Coekelbergs (°1888). Die woont met zijn familie in de Lisperstraat en is misdienaar bij de paters jezuïeten in de Berlaarsestraat.138 Blijkbaar ontbreekt het hem echter aan een roeping, want in 1912 trouwt hij en sticht hij een gezin.139 Zijn bruid Maria Stephania Laurens (°1890) is winkeljuffer in de bakkerij waar Theofiel als bakkersknecht aan de slag is, slechts enkele deuren verwijderd van de school. Hun zoon Gaston (1914-1985) groeit uit tot een getalenteerd kunstschilder, die zich specialiseert in Schelde- en havenzichten.
Aan het einde van het schooljaar 1902-1903 telt de school eenentwintig leerlingen, zowel Nederlandstaligen als Franstaligen. Wanneer de groei met ongeveer tien leerlingen per jaar aanhoudt, wordt het ruime huis in de Lisperstraat al snel te klein. En weer is het Joseph Wégimont die de paters uit de nood helpt, door zijn kasteel in Gentinnes aan te bieden voor de opvang van Franstalige leerlingen. Ondertussen groeit ook de vraag naar een opleiding in Nederland, waarop de Algemene Raad in 1904 besluit om ook daar een huis op te richten. De keuze valt op Weert, gelegen in de overwegend rooms-katholieke provincie Limburg.
Gaandeweg komen er in Lier, naast Franse, ook Vlaamse en Nederlandse paters. In 1911 dient de Franse pater Charles Ganot (1868-1942), op dat moment overste van de apostolische school, een aanvraag in bij het stadsbestuur voor het oprichten van een nieuw gebouw ‘in den hof van het huis’. Het ontwerp van de Lierse architect Léon Wellens (1877-1930), telt drie verdiepingen en heeft een grondoppervlakte van ongeveer 85 m². Op de begane grond zijn een refter met vestiaire en een directiebureau voorzien. De eerste verdieping wordt ingericht als studiezaal (later klaslokalen), de tweede verdieping is een zolderruimte, in te richten als slaapzaal.140
De eerste leerlingen uit Lier met een roeping, die tot de congregatie van de Heilige Geest toetreden, volgen hun eenjarig noviciaat in Chevilly-Larue, nabij Parijs. In 1911 wordt in Leuven een noviciaat geopend, specifiek voor Belgische en Nederlandse kandidaten.

Hoofdgebouw tuinzijde met rechts de nieuwbouw van 1911 (foto uit LEROY 2000, Bewogen verhalen, p. 6)

Op 25 november 1910 overlijdt, op drieënzestigjarige leeftijd, op zijn kasteel in Resteigne, rentenier Joseph Wégimont. Zijn weduwe, Anna Criquillion, overlijdt in 1922, zevenenzestig jaar oud.
De necrologie, geschreven door Père Paul Benoit (1850-1915), secretaris-generaal van de spiritijnen, onderstreept het belang van Wégimont voor de Belgische tak van de congregatie: ‘Wij bevelen in de gebeden van allen aan de heer Joseph Wégimont, voorzitter van de Comptoir Commercial Anversois, die op 25 november is overleden te Resteigne (België). De heer J. Wégimont, zoon van een eenvoudige timmerman, was door zijn commerciële begaafdheid, zijn onvermoeibare inzet en zijn onberispelijke integriteit uitgegroeid tot een van de voornaamste handelaars van Antwerpen. In verband met zaken betreffende Congo kwam hij in contact met de Eerwaarde Vader, en werd hij het instrument waarvan de Voorzienigheid zich bediende om in het jaar 1900 de Congregatie in België te vestigen. Ten behoeve daarvan stelde hij zijn woning te Lier ter beschikking. Later, toen wij ons gedwongen uit Merville moesten terugtrekken, vergemakkelijkte hij op uitzonderlijk edelmoedige wijze de verwerving van zijn kasteel te Gentinnes. De naam van de heer J. Wégimont verdient dan ook blijvend vermeld te worden in het Gulden Boek der weldoeners van de Congregatie.’141

Doodsbrief Joseph Wégimont (privéverzameling)

Eerste Wereldoorlog

In de maanden voor de Eerste Wereldoorlog komt de werking van de apostolische school vrijwel volledig tot stilstand. De school doet dienst als kazerne en alle jonge mannen, inclusief missionarissen, worden onder de wapens geroepen.142 De leerlingen worden naar huis gestuurd en paters en broeders kunnen terecht in het klooster van de Paters van de Heilige Geest in Baarle-Nassau, Nederland.143 In augustus 1914 breekt de oorlog uit, met rampzalige gevolgen voor Lier.144 De stad komt in de vuurlinie te liggen door de Duitse poging om Vesting Antwerpen uit te schakelen. Eind september wordt Lier dagenlang beschoten, waarbij ongeveer zevenhonderd huizen worden verwoest en evenveel zwaar beschadigd raken. Bijna alle inwoners vluchten. Begin oktober wordt Lier door de Duitsers ingenomen. De plunderende soldaten steken heel wat gebouwen in brand en laten een spoor van vernieling achter in de stad. Ook de apostolische school en de omliggende huizen worden grotendeels geplunderd en door brand verwoest. Aanvankelijk willen de Duitsers de beschadigde huizen zoveel mogelijk doen afbreken en opruimen, terwijl het stadsbestuur zoveel mogelijk wil behouden. Uiteindelijk beslissen de Duitsers dat langs de voornaamste straten de beschadigde gebouwen moeten worden afgebroken, het puin geruimd en de grond geëffend, waarbij percelen met muurtjes moeten worden afgebakend.145 In de praktijk komt het erop neer dat die muurtjes van opeengestapelde stenen dienen om het puin te verbergen. Gelukkig blijft de apostolische school van afbraak gespaard en wordt na de oorlog het pand terug in ere hersteld.
Doordat het gebouw in de tuin de oorlog vrijwel ongeschonden doorstaat, lukt het toch om de activiteiten te hervatten bij de start van het schooljaar in 1919. Weliswaar op bescheiden schaal, en met de nodige creativiteit om de beperkte ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.146

Apostolische school ca. 1915 (bron: Archief Lier – www.kempenserfgoed.be, SLI001036666 (verworven van Eric Van de Auwera))
Verwoeste huizen in de Lisperstraat, rechts naast de Apostolische school, ca. 1915. Op de achtergrond het torentje van de voormalige Refugie van Nazareth in de Blokstraat (bron: Archief Lier – www.kempenserfgoed.be, SLI001001897)

Door de complexe administratieve structuur, typisch voor België, verloopt de wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog moeizaam. In Lier worden twee commissies opgericht: een voor de heropbouw van de stad en een voor het herstel van de handel en nijverheid.147 Hoewel de overheid aandringt op een snelle heropbouw van schoolgebouwen, wordt pas op 14 mei 1921 een plan ‘Pour la réconstruction et des travaux de changement du couvent des R.[évérend] P.[ères] du St. Esprit à Lièrre’ ingediend bij het stadsbestuur. Een maand later volgt de goedkeuring. Het plan, ontworpen door de Turnhoutse architect Jules Taeymans (1872-1944), wordt ingediend door pater Albert Sébire, overste van de apostolische school. Taeymans, provinciaal architect voor het arrondissement Turnhout van 1901 tot 1937, was ook als privéarchitect zeer actief. Hij ontwierp verschillende huizen in neorenaissancestijl, vooral in Turnhout en omgeving.148 Jules Taeymans is geen onbekende in Lier, want in 1905 trouwt hij met de Lierse Maria Hellemans (1877-1958).149 Het huis Eyseren Hoed aan de Grote Markt 22 in Lier wordt na de oorlog, naar zijn plannen, heropgebouwd in de oorspronkelijke stijl.150 Vergelijking van het bouwplan van het huis van baron de Piza uit 1840 met het plan van Taeymans uit 1921 toont aan dat ook de wederopbouw van de apostolische school grotendeels een reconstructie naar de oorspronkelijke toestand betreft. Vermoedelijk zijn daarbij ook enkele elementen van de originele voorgevel behouden gebleven. Dit alles ongetwijfeld tot tevredenheid van het conservatieve stadsbestuur, dat er naar streeft om bij wederopbouw in Lier ‘opvatting, stijl en uitzicht te behouden’.151 Het bouwdossier geeft tevens inzicht in de indeling van het gebouw. Op de begane grond vestibule, spreekkamer, economaat, keuken en refter van de paters. Op de eerste verdieping een kapel met sacristie en oratorium (gebedsruimte). Op de tweede verdieping kamers voor de paters, bibliotheek, linnenkamer en opslagruimte en op de zolderverdieping een slaapzaal voor de leerlingen.

Aanvraag tot wederopbouw van het gebouw van de Apostolische school (Archief Lier, bouwingen 1921/070)

Na de Eerste Wereldoorlog herstelt de congregatie zich opmerkelijk snel. Tijdens het interbellum groeit het enthousiasme voor missioneringswerk opnieuw aanzienlijk. Aanvankelijk volgen de leerlingen, net zoals voorheen, les aan het Sint-Gummaruscollege. In 1929 wordt echter besloten om de apostolische school geleidelijk om te vormen tot een zelfstandig college. Deze transformatie gaat gepaard met ambitieuze bouwplannen: ‘Binnenkort zal een grote vleugel de diverse bijgebouwen van het hoofdgebouw vervangen. Deze nieuwe uitbreiding zal alle ruimtes voor de leerlingen bevatten: slaapzaal, kleedkamer, douches, studiezaal, klaslokalen, refter, keuken, speelzaal en infirmerie.’152 De uitvoering van deze plannen vindt plaats in de periode 1936-1937. Aan weerszijden van het oorspronkelijk vrijstaande hoofdgebouw worden twee nieuwe vleugels toegevoegd. Daarbij wordt aan de linkerkant het gebouw uit 1911 gesloopt om plaats te maken voor de uitbreiding.

Heel wat energie wordt besteed aan missiepropaganda. Om de missies onder de aandacht van de gelovigen te brengen, neemt men door de jaren heen verschillende initiatieven. Dat gebeurt niet alleen om giften in te zamelen, maar ook om het bewustzijn te vergroten dat missiewerk de verantwoordelijkheid is van iedere gelovige. Naast het verspreiden van boeken, brochures, tijdschriften, almanakken, prentjes en postkaarten, worden er missiefeesten en tentoonstellingen georganiseerd. Vaak bij het vertrek van missionarissen. Deze evenementen gaan meestal gepaard met een voordracht, een tombola en de verkoop van spullen uit de missies, vooral ivoor- en houtsnijwerk. Overal in het land worden voordrachten gegeven, met of zonder lichtbeelden, op vraag van medebroeders, pastoors, en bestuurders van katholieke kringen en verenigingen. Na de Tweede Wereldoorlog winnen films over de missies aan populariteit. Missionarissen die met verlof zijn in België, verzorgen predikingen in de parochie(s) van hun geboorte of oorsprong. Deze zogenaamde missie- of bedelpreken zijn bedoeld om financiële ondersteuning te verkrijgen van familie en bekenden.

Archief Lier, Ons Lier editie 5 van 3 februari 1929, p. 1 (bron: Archief Lier – www.kempenserfgoed.be)

Veel oudere lezers herinneren zich ongetwijfeld nog de missiespaarpot in de vorm van een Afrikaans jongetje, dat bij het inwerpen van een muntstuk met zijn hoofd knikt. Voor de kinderen van toen een attractie. Vele tientallen jaren lang wordt ‘de missiepost van nonkel pater’ gesteund met de opbrengst van deze spaarpotten. Tot in de jaren zestig van vorige eeuw stonden de beeldjes, strategisch geplaatst, op de toonbank van bijna elke katholiek georiënteerde slager, bakker of kruidenier. Deze uit beschilderd gips vervaardigde missiespaarpotten weerspiegelen de tijdsgeest, gevoed door een koloniale visie die tegenwoordig als achterhaald en omstreden wordt beschouwd.

Missiespaarpot (privéverzameling) (foto: Walter Sluydts)

Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontsnapt Lier aan het grootste deel van het oorlogsgeweld. Op 10 mei 1940 valt het Duitse leger België binnen en al op 13 mei wordt voor Lier het evacuatiebevel uitgevaardigd. Op 17 mei komt Lier onder vuur te liggen. Na relatief hevige gevechten wordt de stad door de Duitsers bezet. De terugtrekkende Belgische troepen vernietigen alle bruggen over de Nete om de opmars van de vijand te belemmeren, met aanzienlijke schade tot gevolg. Wanneer het Belgische leger op 28 mei capituleert, keren de meeste gevluchte Lierenaars terug naar huis om, zo goed als het gaat, hun dagelijks leven te hervatten. Na meer dan vier jaar van bezetting en ontbering wordt Lier op 5 september 1944 bevrijd, maar de ellende is nog niet voorbij. De Duitsers zetten hun Vergeltungswaffen (V1 en V2) in, en Lier, gelegen op de route naar Antwerpen, wordt zwaar getroffen. Tussen oktober 1944 en maart 1945 vallen er meer dan zestig V-bommen op de stad, wat enorme verwoestingen en een golf van angst veroorzaakt onder de bevolking. De aanvallen eisen naast materiële schade ook vele doden en gewonden. Het officiële einde van de oorlog in Europa volgt pas op 8 mei 1945.153
In 1944, kort na de start van het schooljaar, stort een V1-bom neer in de buurt van de apostolische school, waardoor bijna alle ruiten van het gebouw worden verbrijzeld.154 Vanwege het aanhoudende oorlogsgevaar besluit men de school voorlopig te sluiten. Leerlingen die hun studies willen voortzetten krijgen de mogelijkheid om les te volgen in het college van de paters in Gentinnes. De anderen worden tijdelijk naar huis gestuurd.155 Zodra het gevaar geweken is, worden de lessen in Lier hervat.
In 1946 verwerven de paters het voormalige Hotel Picardie aan de Bouwelsesteenweg in Nijlen.156 Aanvankelijk zijn er plannen om het pand om te vormen tot een college, maar kardinaal Van Roey (1874-1961), de aartsbisschop van Mechelen, steekt daar een stokje voor. Er zijn al colleges in Lier en Herentals en hij besluit dat het pand beter geschikt is als rust- en vakantiehuis voor missionarissen. Daarnaast krijgt de Picardie ook een belangrijke rol als propagandacentrum. Het vooroorlogse tijdschrift Bode van den Heilige Geest, uitgegeven door de paters in Lier, wordt nieuw leven ingeblazen onder de naam Africa Christo.157 Dit blad, dat op zijn hoogtepunt een oplage van 21.000 exemplaren bereikt, biedt geen droge verslagen meer, maar levendige artikelen die een waarheidsgetrouw beeld schetsen van het missionarisleven. Ook de bekende missiekalenders, een film over de missies en een reizende missietentoonstelling vinden hier hun oorsprong, en dragen bij aan de verspreiding van de missiewerking in Vlaanderen.

De Picardie, Bouwelsesteenweg 265 Nijlen (foto: Bekend in Nijlen, de Picardie)

Kort na de Tweede Wereldoorlog wordt de vleugel uit 1937 uitgebreid met een nieuwe aanbouw die haaks op het bestaande gebouw staat. In deze uitbreiding worden een studiezaal, klaslokalen en een slaapzaal ondergebracht.158 In de gevel wordt een gedenkpaal geïntegreerd. Tijdens een latere gevelrenovatie wordt deze paal verwijderd, maar recent is hij opnieuw geplaatst aan de rand van de speelplaats.

Gedenkpaal 1947 (foto: Walter Sluydts)

In 1952 erkent het Ministerie van Onderwijs de nieuwe naam ‘Missiecollege’ en worden de diploma’s officieel gehomologeerd. Deze erkenning is een beloning voor jarenlange toegewijde inspanningen. Tegelijkertijd moeten de deuren worden geopend voor een breder publiek om het, door het ministerie, vereiste minimum aantal leerlingen te halen. Hierdoor komt het specifieke karakter van de apostolische school onder druk te staan, hoewel het ondersteunen van roepingen een prioriteit blijft. ‘Het Missiecollege aanvaardt jongens vanaf twaalf jaar die de oude humaniora willen volgen met het oog op het missionarisleven in Belgisch Congo.’159 Deze specifieke wervingsstrategie schrikt echter ook af, waardoor vooral de hogere klassen dunbevolkt zijn.160 Naast religieuze vorming is er ook aandacht voor algemene opvoeding, sociale waarden, zelfredzaamheid, sport, toneel en muziek. Dit alles wordt ondersteund door een actieve KSA-werking (Katholieke Studenten Actie), overgoten met een saus van strenge discipline en gekenmerkt door een minutieuze dagindeling, typerend voor (katholieke) internaten in die tijd.161 Vanaf het schooljaar 1945-1946 doorlopen leerlingen met een roeping eerst een eenjarig noviciaat in Cellule (Puy de Dôme, Frankrijk), gevolgd door een vijfjarig scholasticaat in Leuven bestaande uit twee jaar filosofie en drie jaar theologie.162
Terwijl er vóór de Tweede Wereldoorlog doorgaans een tiental paters in het Missiecollege verblijft, verdubbelt dat aantal in de jaren daarna. Het Missiecollege beleeft hierdoor een bescheiden bloeiperiode, al is het verloop van inwonende paters groot vanwege hun vertrek naar, en terugkeer uit, de missieposten. Op 27 mei 1954 wordt de eerste steen gelegd voor een nieuwe kapel, ontworpen door de Limburgse architect Joseph Deré (1889-1968), bekend om zijn ontwerpen in moderne gotiek. Twee jaar later, op 9 mei 1956, volgt de plechtige inwijding.163 Na de voltooiing van de kapel richt men zich op de bouw van een turn- en toneelzaal als volgende grote project. Dat wordt het jaar daarop gerealiseerd in de tuin van de school, langs de kant van de Waterpoortstraat, met op de zolder een slaap- en waszaal. In 1962 worden twee huizen in de Lisperstraat, links van de bestaande gebouwen (gezien vanaf de straat), toegevoegd aan de school.

Nieuwe kapel 1956 (foto uit LEROY 2000, Bewogen verhalen, p. 85)

In de jaren zestig breekt gaandeweg een tijdperk van toenemende secularisering aan.
Het aantal leerlingen daalt gestaag, met een nog sterkere afname van het aantal roepingen. Tussen 1965 en 1969 zijn er binnen de congregatie amper negen novicen: vijf uit Lier en vier uit Gentinnes.
In 1969 komt het tot een fusie van het Missiecollege met het Sint-Gummaruscollege. Vijf paters en vier broeders blijven actief in de Lisperstraat, waar collegeleerlingen vanaf het vijfde leerjaar de mogelijkheid hebben om op internaat te gaan.164 Maar al snel blijkt dat het project geen lang leven beschoren is. In 1971 sluit het internaat zijn deuren. Twee paters blijven nog enige tijd lesgeven aan het Sint-Gummaruscollege, maar in 1973 verlaten de laatste spiritijnen Lier. De meesten vinden onderdak in de Picardie in Nijlen, tot 2017 het rusthuis van de Paters van de Heilige Geest.165 Daarmee valt het doek over meer dan zeventig jaar idealisme.166
Het Lierse Missiecollege, voorheen de apostolische school, speelt gedurende bijna driekwart van de twintigste eeuw een belangrijke rol in het Vlaamse katholieke onderwijs. Ongeveer tachtig paters van de Heilige Geest vinden er hun roeping. Oud-studenten kijken met gemengde gevoelens terug op hun tijd op het college. Voor sommigen overheerst nostalgie, terwijl anderen vooral de strenge discipline benadrukken. Toch zien velen het als een bepalende periode in hun leven, die een blijvende invloed heeft gehad op hun vorming en ontwikkeling, hetzij positief, hetzij negatief.167

Basisschool Sint-Gummaruscollege

In 1973 verkoopt de congregatie de grond, de gebouwen en het klasmeubilair van het voormalige Missiecollege aan het bisdom Mechelen.168 De gebouwen krijgen een nieuwe bestemming als voorbereidende afdeling van het Sint-Gummaruscollege, voorheen (sinds 1965) gehuisvest in ’t Kranske, het parochiecentrum in de Kerkstraat.169

1880 – 1980 Jubileumboek Sint-Gummaruscollege Lier, p. 333

Van internaat tot levendige schoolomgeving

Onmiddellijk wordt er gestart met ingrijpende verbouwings- en aanpassingswerken. De vroegere slaapzalen van het internaat en de kamers van de paters worden omgevormd tot klaslokalen. Dat dit gepaard gaat met de nodige hinder spreekt voor zich. Lesgeven op een bouwwerf is allesbehalve evident, maar met de nodige flexibiliteit en creativiteit slaagt men erin om telkens opnieuw oplossingen te vinden. Leerkrachten en directie voelen zich dan ook meteen thuis in hun ‘klein college’. Van meet af aan, en tot op vandaag, heeft de school de wind in de zeilen.
In 1976 beslist het stadsbestuur om de Waterpoortstraat te verbreden. Een smalle strook naast de turnzaal wordt onteigend in ruil voor een braakliggend perceel aan de Blokstraat, grenzend aan de speelplaats en eigendom van de stad. Dankzij deze ruil kan de speelplaats in 1981 aanzienlijk worden uitgebreid.170 Een echte win-winsituatie, al kende men dat woord toen nog niet.
De grotere speelplaats biedt nieuwe mogelijkheden. Ideeën zijn er in overvloed. In 1983 wordt, met de steun van het oudercomité, een deel ingericht als een heuse kinderboerderij. Leerkrachten nemen de realisatie volledig op zich en bouwen in de loop van een jaar een kippenhok, duiventil, konijnenhok en zelfs een kleine stal voor geiten en een bok. Ook een stukje moestuin wordt aangelegd. Ecologisch bewust, nog voor dat een modewoord werd. Een jaar later volgen er speeltoestellen, en in 1990 wordt het ‘Zonneklasje’ geopend, een openluchtklas.171

Centraal de kapel en rechts de achtergevel van het hoofdgebouw omstreeks 1985 (foto: VANDEPUTTE 1991, p. 52)

Niet alleen buiten, maar ook binnen worden, dankzij het enthousiaste team en een even geëngageerd oudercomité, dromen waargemaakt. In de zomer van 1981 wordt de ruimte boven de turnzaal – ooit een slaapzaal – omgevormd tot een theater- en filmzaal met honderdvijftig zitplaatsen. De authentieke cinemazetels zijn afkomstig uit Ciné Lovanium in Leuven, die dat jaar de deuren sluit. De zaal krijgt de naam ‘Zwarte Zaal’ en wordt al snel ook de geschikte plek voor theater- en poëzievoorstellingen, georganiseerd door en voor leerlingen.172
In de jaren 1990 verandert de functie van de zaal opnieuw: film raakt uit de gratie als schoolactiviteit, en de ruimte wordt ingericht als danszaal. Muziek, toneel en dans maken sinds lang, en nog steeds, deel uit van het DNA van de school. Ook elders in het gebouw wordt er verder vernieuwd. Ramen en deuren worden vervangen, en in de kapel wordt een extra verdieping aangebracht. Zo ontstaan er twee ruimtes: beneden drie kleuterklassen, boven een eet- en studiezaal voor de lagere school. Een creatief en technisch uitdagend project.173
In 2013 verrijst een nieuwbouw die aansluit bij de turnzaal in de Waterpoortstraat. Op het gelijkvloers komt een fietsenstalling, op de eerste en tweede verdieping telkens twee kleuterklassen. Dankzij sponsoring kunnen deze klasjes volledig worden ingericht en in gebruik genomen.174 Onlangs nog werd een woning in de Blokstraat, grenzend aan het schoolterrein, aangekocht en na renovatie in gebruik genomen als instapklas voor de jongste kleuters.175
Het aanpassen van de oude gebouwen aan moderne, duurzame normen blijft zowel financieel als bouwtechnisch een uitdaging voor de toekomst. Toch zijn er de afgelopen jaren al flinke stappen gezet. Heel wat klaslokalen, de turnzaal, de kleuterrefter, het computerlokaal, toiletten en gangen, werden vernieuwd of heringericht. De buitengevels werden gereinigd en opnieuw gevoegd en oude afdaken maakten plaats voor moderne luifels. Ook de tuin kreeg een grondige make-over, inclusief een zomerklasje en een speelhuisje. Op de speelplaats zorgen nieuwe, avontuurlijke speeltoestellen voor extra speelplezier en stimuleren ze de fantasie en motorische ontwikkeling van de kinderen.  En zo zijn we terug aanbeland daar waar dit verhaal begon: de speelplaats, het kloppend hart van de basisschool, ooit een stukje lusthof van baron de Piza.

Gezicht vanuit de tuin (2025) (foto: Walter Sluydts)

Dankwoord

Geschiedschrijving lijkt op kaas met gaten: niet elke vraag krijgt het antwoord dat ze verdient. Toch kan zo’n kaas bijzonder smaken. Met dank aan allen die hebben bijgedragen om deze 'kaas' net dat tikkeltje smakelijker te maken.
Mijn bijzondere dank gaat uit naar de oud-leerlingen van het voormalige Missiecollege, in het bijzonder Gust Brants, Staf Leemans en Miel Vanstreels. Ook ben ik Marcel Ooms en Yves De Haes van de basisschool Sint-Gummarus erkentelijk voor hun hulp. Een speciale vermelding verdient Fiona Robertson van Archief Lier, voor wie geen enkele moeite te veel was.

Bijlage 1: historiek gebouwen (1840-2022)
Bijlage 2: Parenteel van Petrus Franciscus Blasio Piza (ingekort)

Download het artikel

Bewaar je dit artikel graag apart op je computer? Of lees je een bijdrage toch liefst nog op papier? Alle artikels zijn beschikbaar in een aangename pdf.

Download het artikel

Walter Sluydts (°1953) was, van 1995 tot aan zijn pensionering in 2013, administratief medewerker aan de Lierse Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans. Hij is vrijwilliger bij het stadsarchief en lid van het Liers Genootschap voor Geschiedenis. Zijn stokpaardjes zijn genealogie en geschiedenis, bij voorkeur met een Liers tintje.

Download het artikel

Bewaar je dit artikel graag apart op je computer? Of lees je een bijdrage toch liefst nog op papier? Alle artikels zijn beschikbaar in een aangename pdf.

Download het artikel

Walter Sluydts (°1953) was, van 1995 tot aan zijn pensionering in 2013, administratief medewerker aan de Lierse Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans. Hij is vrijwilliger bij het stadsarchief en lid van het Liers Genootschap voor Geschiedenis. Zijn stokpaardjes zijn genealogie en geschiedenis, bij voorkeur met een Liers tintje.

Eindnoten
  1. Eertijds ’s-Hertogenboschstraat, sinds 1866 Lisperstraat.
  2. VERCAMMEN 2010, p. 18.
  3. DE CEULAER 1967, p. 47.
  4. VERCAMMEN 2010, p. 18.
  5. Het Algemeen Handelsblad, Felix Timmermans te Lier, 9 augustus 1940, p.5.
  6. BOVER 1850, p. 285.
  7. VERCAMMEN 2010, p. 16.
  8. Ook bekend als Fort Pimentel, vernoemd naar don Emmanuel Frockas Pinyra et Pimentel, graaf van Feria (1578-1646), destijds militair gouverneur van Antwerpen. Rond 1632, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, liet die het fort bouwen ten zuiden van het ondertussen verdwenen polderdorp Oorderen. Het fort diende ter verdediging van de Schelde en de noordelijke polders en was een uitbreiding van de West-Brabantse Waterlinie, die liep van Bergen-op-Zoom tot Steenbergen. In 1782 verkocht keizer Jozef II het fort aan het polderbestuur en werd het afgebroken.
  9. Dit kasteel, ook gekend als de citadel of het zuid(er)kasteel, werd tussen 1567 en 1571 gebouwd in opdracht van de Hertog van Alva, in die tijd landvoogd der Nederlanden. Met een oppervlakte van 5 hectare, een eigen kapel die fungeerde als parochiekerk en plaats voor ongeveer 1500 soldaten was het een enorm verdedigingsbolwerk, tevens bedoeld om eventuele opstanden van de Antwerpse bevolking te onderdrukken. Pas tussen 1866 en 1881 worden de laatste restanten van de citadel afgebroken, waarna het Zuiderkwartier op de vrijgekomen grond werd ontwikkeld.
  10. Rijksarchief Antwerpen, huwelijksbeloften en -akten Antwerpen: Sint-Jacobus (1717-1778), folio 69 recto.
  11. Zie bijlage 2.
  12. Gemeente Wilrijk, schepenakten volume 22, folio 328 en volume 23, folio 25. Ook BAUDOUIN 1994, p. 281.
  13. MERTENS & TORFS 1851, p. 148: ‘Het garnizoen, bestaende uit zestien honderd mannen, onder bevel van den Heer de Piza en den Generael-Majoor von Wied, bekwam dan eene eervolle kapitulatie, mogt met slaende trom, vliegende vaendels, brandende lonten en vier dagen reiskost uittrekken, en werd, benevens de bezetting der schansen op de Neder-Schelde, door het regiment der Witte Cornetten, en een eskadron van 's Konings ruiteryregiment, den 3n Juny naer het leger der bondgenooten te Hoogstraten gekonvoijeerd’.
  14. JORDENS 1903, p. 691-695.
  15. Archief Lier, oud archief nr. 17, stedelijke aktboeken, folio 47 – 51 (doos 16514/AR_0017).
  16. Archief Lier, register briefwisseling, deel III, p. 298, nr. 586 van 1 Messidor An 6 (05-10-02-03, doos 44).
  17. VERMEIREN 1927, p. 38-55 & BERGMANN 1973, p. 374 – voetnoot 11.
  18. Archief Lier, stadsbestuur, 035 ARCHIEF, 0317 221 4744 (B. 7, blz. 26), p. 87.
  19. MOERMANS 1913, p. 1. Sommige bronnen situeren zijn overlijden in de nacht van 31 maart op 1 april.
  20. In de middeleeuwen een gouden muntstuk. Hier gebruikt als rekenmunt: een theoretische munteenheid die uitsluitend een boekhoudkundige waarde heeft.
  21. Archief kerkfabriek Sint-Gummarus Lier, Clap Boeck Anno 1774, 43//3 - 4/3, 1773-1774.
  22. LEEMANS 1972, p. 241.
  23. Archief Lier, Parochieregisters Lier Sint-Gummarus 1773-1778, huwelijken folio 78 recto (2 december 1777).
  24. Rijksarchief Antwerpen, doopakten Antwerpen: San Felipe del Castilla (1700-1795), folio 68 recto.
  25. Rijksarchief Antwerpen, begrafenis- en overlijdensakten Antwerpen: San Felipe del Castilla (1776-1796), folio 111 recto.
  26. VON WURZBACH 1870, p. 381-382.
  27. Trauungsbuch Hofburgpfarre Wien 1756-1810, p. 43 (Lagerungsort: Pfarre St. Augustin, Wien).
  28. de STEIN d’ALTENSTEIN, 1864, p. 290-291.
  29. VERCAMMEN 2019, p. 74-75.
  30. De vraag of Ferdinandus Verreycken, de Lierse echtgenoot van Isabella de Piza, verwant is aan Maria Clara Ludovica Vereijcken, de Antwerpse echtgenote van gouverneur de Piza, blijft hier onbeantwoord.
  31. Archief Lier, Parochieregisters Sint-Gummarus 1773-1778, sponsalia, folio 78 recto.
  32. Archief Lier, Parochieregisters Sint-Gummarus 1738-1750, dopen, folio 19 recto.
  33. Wekelyks nieuws uyt Loven, mede bescryvinge diër stad, Elfste deel, Leuven 1778, p. 26-27.
  34. Listes des titres de noblesse, Brussel 1784, p. 246.
  35. Archief Lier, volkstelling 1800, personen nr. 4411 en 4412 – huis nr. 1382.
  36. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1856 I, bijvoegsel bij nr. 58 d.d. 12 maart 1856 (512 - R02 - 8599).
  37. MORTELMANS 1974, p. 141.
  38. MEES 1999, p. 167 – nr. 226.
  39. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1803, p. 22 recto boven (24 Nivôse, an 11).
  40. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1807, akte nr. 335.
  41. FelixArchief Antwerpen, bevolkingsregisters 1800-1815, wijk 3, huis 1640 - inventarisnr. MA-BZA-B#7.
  42. Emblem, registers burgerlijke stand, overlijdens 1804, akte van 11 Fructidor, an 12.
  43. FelixArchief Antwerpen, bevolkingsregisters 1815-1829, wijk 3, huis 1640 - inventarisnr. MA-BZA-B#28.
  44. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1826, akte nr. 357.
  45. LENS & MORTELMANS 1980, p. 302 – 303 & Archief Lier, bouwingen 1834, doos 402, dossier 009.
  46. Archief Lier, bevolkingsregisters 1846-1855, register 10, folio 174.
  47. Dr. Heinz Schleusener, Karpatenblatt 09/2015, Metzenseifner in Europa - Joseph de Piza, p. 15 (het artikel bevat weliswaar veel onjuiste informatie).
  48. VAN GYSEL 2018, lijst gearchiveerde documenten, doc. nr. 90.
  49. Notaris Modestus Maria Franciscus Van Acker (Lier 9 juli 1809 – 9 december 1896).
  50. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Van Acker Modestus (Lier), minuten 1836, nr. 59 d.d. 23 maart 1836 (512 - R02 - 4702). Betreft Charles François Guillaume en Edouard Jean Jacques de Meulenaer (ridder), met verre verwantschap aan Maria Ludovica de Piza, de zus van Clara Maria de Piza.
  51. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1836, akte nr. 339.
  52. Archief Lier, registers burgerlijke stand, huwelijken 1840, akte nr. 16.
  53. Archief Lier, volkstelling 1800, personen nr. 33 en 34 – huis nr. 9.
  54. LENS & MORTELMANS 1980, p. 76.
  55. VAN GYSEL 2018, lijst gearchiveerde documenten, doc. nr. 106.
  56. Archief Brussel, burgerlijke stand, geboorten 1838, akte nr. 4316.
  57. Clara Josepha Catharina Philippina (°31/03/1840), Franciscus Lambertus Josephus Stephanus (°22/05/1841), Franciscus Lambertus Josephus Eduardus (°16/06/1842), Adolphus Josephus Franciscus (°22/06/1843), Elisabeth Cecilia Josepha (°20/11/1849), Emilius Carolus Gustavus Adolphus (°25/08/1851) en Maria Catharina Carolina Ludovica (°08/06/1854).
  58. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Van Cauwenbergh Jean-Ferdinand (Lier), minuten 1840, 1ste semester nr. 43 d.d. 9 maart 1840 (512 - R02 - 25311).
  59. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1846, akte nr. 402.
  60. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1852, akte nr. 296.
  61. Archief Lier, bouwingen 1840, doos 403, map 008.
  62. In de beschikbare documenten wordt alleen de familienaam Hagelsteen vermeld, zodat het niet gelukt is om deze persoon te identificeren.
  63. DE CEULAER 1961, p. 81.
  64. VAN GYSEL 2018, Historisch overzicht 2.
  65. MAERTENS, 1851, p. 23-24.
  66. LAVALLEE 1853, p. 614-618.
  67. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1853, nr. 296 d.d. 24 december 1853 (512 - R02 - 8596).
  68. Advertentieblad van Lier, nr. 04 van jaargang 1854, 1e Bijvoegsel & Advertentieblad van Lier, nr. 09 van jaargang 1854, p. 6.
  69. Notaris Jean François Notelteirs (Lier 12 november 1813 – 15 februari 1897).
  70. Archief Lier, Advertentieblad van Lier nr. 04 van jaargang 1854, 1e Bijvoegsel.
  71. KBR Belgica Press, L’Émancipation van 29 januari 1854, p. 4.
  72. BREUGELMANS 1986, p. 53.
  73. Advertentieblad van Lier, nr. 04 van jaargang 1854, 1e Bijvoegsel & Advertentieblad van Lier, nr. 09 van jaargang 1854, p. 6.
  74. Eerste zitdag of inmijning (inzet) bij een openbare verkoop, wat resulteert in een voorlopige verkoping.
  75. Het branden van een kaars bij de tweede zitdag van een openbare verkoop. Zolang een kleine, dunne kaars brandt, kan geboden worden. Op het moment dat de kaars uitgaat, is het laatste bod geldig.
  76. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 I, nr. 48 d.d. 16 februari 1854 (512 - R02 - 8595).
  77. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 I, nr. 63 d.d. 2 maart 1854 (512 - R02 - 8595).
  78. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 I, nr. 71 d.d. 9 maart 1854 (512 - R02 - 8595).
  79. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 I, nr. 70 d.d. 9 maart 1854 (512 - R02 - 8595).
  80. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 I, nr. 126 d.d. 23 mei 1854 (512 - R02 - 8595).
  81. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Van Acker Modestus (Lier), minuten 1844, nr. 171 d.d. 13 juli 1844 (512 - R02 - 4712).
  82. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 I, nr. 126 d.d. 23 mei 1854 (512 - R02 - 8595).
  83. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 I, nr. 133 d.d. 6 juni 1854 (512 - R02 - 8595).
  84. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 I, nr. 144 d.d. 20 juni 1854 (512 - R02 - 8595).
  85. AERTS & VANDER WEE 2016, p. 448 - voetnoot 100
  86. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 II, nr. 219 d.d. 15 september 1854 (512 - R02 - 8596): ‘… les quels ont exposé que des malheurs les placent dans l’impossibilité de payer immédiatement les sommes dont ils sont débiteurs. Cette position est d’autant plus déplorable que la vente publique de leurs immeubles qu’ils viennent de tenter n’a pas eu le résultat désiré. Qu’en cet état pour tranquilliser leurs créanciers, que de leur faire cesson de tous les biens immeubles qui leur restent. Qu’à cet effet, ils ont fait dresser le bilan de ces immeubles, et des dettes réclamées contre eux.’
  87. Er zijn bewust nergens bedragen vermeld, noch van schulden, noch van verkopen. Hoewel er methoden bestaan om negentiende-eeuwse bedragen om te rekenen naar hun hedendaagse waarde, zijn er te veel variabele factoren in het spel om een waterdicht resultaat te verkrijgen. Wat wel vaststaat, is dat alleen al de omvang van het vastgoed van baron de Piza een duidelijke indicatie geeft van de grootte van zijn bezit, en van zijn schulden.
  88. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1854 II, nr. 219 d.d. 15 september 1854 (512 - R02 - 8596).
  89. VERCAMMEN 2019, p. 76.
  90. Mail van Stefan Nonneman aan Louis Vercammen en Luc Coenen op 29 juli 2012 (baron de Piza is de betovergrootvader van de echtgenote van Stefan Nonneman).
  91. Archief Brussel, burgerlijke stand, overlijdens 1884, akte nr. 5133.
  92. Archief Brussel, burgerlijke stand, overlijdens 1896, akte nr. 2070.
  93. In 1998 overleed in Mechelen, op zevenennegentigjarige leeftijd, Yvonne (de) Piza. De laatste draagster van de familienaam, nakomelinge van baron Josephus de Piza,.
  94. Archief Lier, bevolkingsregisters 1881-1890, register V, folio 70.
  95. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1928, akte nr. 55.
  96. VERCAMMEN 2010, p. 15-19.
  97. Rijksarchief Beveren, notariaat 1464-1996, notaris Notelteirs Jan Frans (Lier), minuten 1856 I, nr. 58 d.d. 13 maart 1856 (512 - R02 - 8599).
  98. Advertentieblad van Lier, nr. 15 van jaargang 1866, p. 1.
  99. Archief Lier, notulen gemeenteraad, zitting van 10 april 1858, agendapunt 2.
  100. Archief Lier, notulen gemeenteraad, zitting van 16 oktober 1858, agendapunt 1.
  101. LENS & MORTELMANS 1980, p. 302-303 en BREUGELMANS 1986, p. 52-53.
  102. Atlas cadastral parcellaire (Popp), Province d’Anvers, Ville de Lierre (1868), Art. 2102.
  103. Archief Doornik, registers burgerlijke stand, geboorten 1821, akte nr. 501.
  104. Archief Nijvel, registers burgerlijke stand, huwelijken 1849, akte nr. 26.
  105. Archief Lier, bevolkingsregisters 1856-1865, register 9, folio 209.
  106. Archief Lier, registers burgerlijke stand, geboorten 1855, akte nr. 383.
  107. Archief Doornik, registers burgerlijke stand, geboorten 1850, akte nr. 67.
  108. Archief Doornik, registers burgerlijke stand, geboorten 1852, akte nr. 9.
  109. Archief Lier, registers burgerlijke stand, geboorten 1860, akte nr. 36.
  110. DE BOT 2005, p. 150-167.
  111. Nieuwsblad van Geel van 26 mei 1860, p. 3.
  112. Het Handelsblad van Antwerpen van 11 mei 1860, p. 1.
  113. Archief Lier, registers burgerlijke stand, huwelijken 1875, akte nr. 28.
  114. Archief Lier, registers burgerlijke stand, huwelijken 1840, akte nr. 16. Merkwaardig genoeg is deze vermeende familieband niet te achterhalen.
  115. Archief Lier, registers burgerlijke stand, huwelijken 1880, akte nr. 91.
  116. FelixArchief Antwerpen, nr: MA-BZA-B#302, bevolking 1880-1890, wijk 2, boek 20, Venusstraat 18.
  117. Archief Lier, bevolkingsregisters 1881-1890, register P, folio 56.
  118. Archief Sint-Niklaas, registers burgerlijke stand, huwelijken 1881, akte nr. 98.
  119. Archief Gent, registers burgerlijke stand, geboorten 1859, akte nr. 2893.
  120. Archief Sint-Niklaas, registers burgerlijke stand, huwelijken 1887, akte nr. 18.
  121. Archief Sint-Niklaas, registers burgerlijke stand, geboorten 1864, akte nr. 505.
  122. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1886, akte nr. 10.
  123. Archief Lier, registers burgerlijke stand, overlijdens 1889, akte nr. 169.
  124. Archief Vieuxville, registers burgerlijke stand, geboorten 1848, akte nr. 1.
  125. Turnhout, Aankondigingsblad, 24 juni 1893, p. 8 ‘Hoogst aangeslagenen’.
  126. Onder andere: https://pure.unamur.be/ws/portalfiles/portal/38406317/Gentinnes.pdf (laatst geraadpleegd op 7 mei 2025).
  127. Onder andere: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5160 (laatst geraadpleegd op 7 mei 2025).
  128. Onder andere: http://www.chanly.be/le-grand-seminaire-des-missions-africaines (laatst geraadpleegd op
  129. Jeanne (Lier 1881), Hélène (Antwerpen 1882), Anne (Antwerpen 1884), Joseph (Emblem 1885), Henriette (Antwerpen 1886), Pierre (Emblem 1888), Marie (Emblem 1889), Jean (Berchem 1891), Paul (Berchem 1892), Léon (Berchem 1894), Augustin (Berchem 1896) en Germaine (Resteigne 1897).
  130. KADOC KULeuven, Archief Zusters van de Heilige Familie van Bordeaux, 1793-2017, BE/942855/2422/1.
  131. Archief Lier, bevolkingsregisters 1891-1900, Register 16, folio 54.
  132. KADOC KULeuven, Archief Zusters van de Heilige Familie van Bordeaux, 1793-2017, BE/942855/2422/2: ‘À huit heures du soir, nous étions à Lierre. La veille, trois sœurs de Liège y avaient été envoyées pour réclamer les clefs de l’habitation et nous préparer les voies. Notre première visite a été pour l’oratoire. Là, devant une représentation de la Sainte Famille, nous avons consacré à Jésus, Marie et Joseph le nouvel essaim qui venait dans le beau pays de Flandre. Puis, éclairées par une simple bougie, nous avons parcouru les diverses pièces de la maison et acquis la conviction que nous étions pauvres, très pauvres. Dénuées de tout meuble et des objets les plus indispensables, nous avons apprécié, en quelques instants, le bonheur goûté par nos premières Mères. La plus franche gaieté assaisonne notre modeste repas, pris sur deux planches posées sur des paniers ; trois chaises d’emprunt et un vieux banc de jardin sont mis à notre disposition. Enfin, pour la nuit, nous organisons un véritable campement avec trois matelas pour six. Les habitants, apprenant l’arrivée des sœurs et leur dénuement, nous auraient apporté, s’ils l’avaient osé, provisions et lits. La supérieure des Ursulines s’est montrée particulièrement secourable envers nous pendant ces débuts, dont le souvenir nous reste comme un des meilleurs de notre vie.’
  133. KADOC KULeuven, Archief Zusters van de Heilige Familie van Bordeaux, 1793-2017, BE/942855/2422/2.
  134. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1901-1902, p. 98.
  135. Gazet van Antwerpen, 23 november 1900, p. 5.
  136. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1901-1902, p. 99-100.
  137. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1903-1904, p. 296.
  138. Archief Lier, registers burgerlijke stand, geboorten 1880, akte nr. 580.
  139. Archief Lier, registers burgerlijke stand, huwelijken 1912, akte nr. 1.
  140. Archief Lier, bouwingen 1911, doos 509, map 041.
  141. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1909-1910, p. 754: ‘Nous recommandons aux prières de tous, M. Joseph Wégimont, Président du Comptoir Commercial Anversois, décédé à Resteigne (Belgique), le 25 Novembre. M. J. Wégimont, fils d’un simple menuisier, était devenu, par son génie commercial, son travail et sa haute honorabilité, l’un des premiers commerçants d’Anvers. Mis en relations avec le T. R. Père à propos du Congo, il fut l’instrument dont la Providence se servit, en 1900, pour introduire la Congrégation en Belgique. Il mit à notre disposition, à cet effet, sa maison de Lierre, et plus tard, quand nous dûmes nous retirer de Merville, il nous facilita l’acquisition de son château de Gentinnes dans des conditions de générosité tout à fait exceptionnelles. Le nom de M. J. Wégimont devra toujours figurer au Livre d’Or des bienfaiteurs de la Congrégation.
  142. https://missie-geest.nl/congregatie/congregatie-van-de-h-geest-wereldwijd/#top (laatst geraadpleegd op 7 mei 2025).
  143. Archief Lier, Beeldbank SLI001019825.
  144. DE BOT & VERVLOET 2014, p. 14 ev.
  145. VRIENS 1982, § 2.7.
  146. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1921-1922, p. 268.
  147. DE BOT & VERVLOET 2019, p. 51-57.
  148. MIGOM 2006, p.167-171.
  149. Archief Lier, registers burgerlijke stand, huwelijken 1905, akte nr. 66.
  150. https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/10335 (laatst geraadpleegd op 7 mei 2025).
  151. DE BOT & VERVLOET 2014, p. 93.
  152. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1933-1934, p. 139.
  153. Samengevat uit GOVAERTS 2024.
  154. GOVAERTS 2024, p. 203. Vermoedelijk gaat het hier over de V1-inslag van 27/10/1944, Nazarethbeemden aan het Spui.
  155. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1946-1948, p. 545.
  156. De Poemp, Driemaandelijks tijdschrift heemkring Davidsfonds Nijlen, nr. 52, 2006, p. 4-5.
  157. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1946-1948, p. 545.
  158. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1946-1948, p. 547.
  159. Gazet van Antwerpen, 16 juli 1949, p. 14.
  160. LEROY 2000, p.101.
  161. LEROY 2000, p. 26-28.
  162. LEROY 2000, p.101.
  163. Gazet van Antwerpen, 10 mei 1956, p. 4.
  164. Lierse Gids 1971-1975, Bonheiden 1971, p. 50.
  165. https://bekendinnijlen.be/verbinden/bewonder-beleef/de-picardie-toevluchtsoord-voor-tal-van-gasten/ (laatst geraadpleegd op 7 mei 2025).
  166. Archives Spiritaines, Congrégation du Saint-Esprit, Bulletin de la congrégation, Années 1972-1973, p. 321
  167. https://missiecollege-lier.blogspot.com/2016/02/geschiedenis.html (laatst geraadpleegd op 7 mei 2025).
  168. BREUGELMANS 1986, p. 22, punt 3.
  169. VAN HOUTVEN 1980, p. 333.
  170. VANDEPUTTE 1991, p. 51-52.
  171. Ibid., p.117-120.
  172. Ibid., p.129-130.
  173. Interview met Marcel Ooms, oud-directeur SGC Basisschool, op 7 april 2025.
  174. Gazet van Antwerpen, Metropool Zuid, 31 augustus 2013, p. 22.
  175. Interview met Yves De Haes, directeur SGC Basisschool, op 13 maart 2025.
  176. https://www.sgcbasis.be/onze-school/geschiedenis (laatst geraadpleegd op 7 mei 2025).
Literatuuropgave

AERTS & VAN DER WEE 2016
AERTS E. & VAN DER WEE H., Geschiedenis van Lier, Lier, 2016.

BAUDOUIN 1994
BAUDOUIN F., Jan Peter van Baurscheit de jonge, architect, 1699-1768, Lier, 1994.

BERGMANN 1973
BERGMANN A., Geschiedenis der stad Lier (3de uitgave), Lier, 1973.

BOVER DE ROSELLO
BOVER DE ROSELLO J., Nobiliario mallorquín dedicado a la Reina Nuestra Señora, Palma, 1850.

BREUGELMANS 1986
BREUGELMANS F., ’t Kranske 100 jaar – 1886 – 1986, Lier, 1986.

BREUGELMANS 1986
BREUGELMANS K. (e.a.), 750 Jaar Abdij van Nazareth, Lier, 1986.

DE BOT 2005
DE BOT H. (red.), 150 jaar spoorwegen in de Kempen 1855 - 2005, Turnhout, 2005.

DE BOT & VERVLOET 2014
DE BOT H. & VERVLOET G., Lier in de Groote Oorlog, Lier, 2014.

DE BOT & VERVLOET 2019
VERVLOET G. & DE BOT H. (e.a.), Lier als (nooit) tevoren, Lier, 2019.

DE CEULAER 1961
DE CEULAER J., ‘De bronnen van ‘De familie Hernat’’, in: ’t Land van Ryen, jaargang 1, Lier, 1961.

DE CEULAER 1967
DE CEULAER J., En toch, spiegelbeeld van Felix Timmermans, Lier, 1967.

de STEIN d'ALTENSTEIN 1864
de STEIN d’ALTENSTEIN I., Annuaire de la Noblesse de Belgique (tome XVIII), Brussel, 1864.

DUERLOO & JANSSENS 1992
DUERLOO L. & JANSSENS P., Wapenboek van de Belgische adel van de 15de tot de 20ste eeuw N-Z, Brussel, 1992.

GOVAERTS 2024
GOVAERTS W., Lier 1940-1945 bezet en bevrijd, Erembodegem, 2024.

JORDENS 1903
JORDENS E., Biographie Nationale publiée par l’Académie Royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. Tome dix-septième, Brussel, 1903.

LAVALLEE 1853
LAVALLEE, La Belgique judiciaire: gazette des tribunaux belges et étrangers, volume 11, Brussel, 1853.

LEEMANS 1972
LEEMANS H., De Sint-Gummaruskerk te Lier (Inventaris van het kunstpatrimonium van de provincie Antwerpen, deel 1), Antwerpen/Utrecht, 1972.

LENS & MORTELMANS 1980
LENS A. en MORTELMANS J., Gids voor oud Lier, Antwerpen/Amsterdam, 1980.

LEROY 2000
LEROY G. (e.a.), Bewogen verhalen, Herleefd verleden, Lisperstraat 112, gedenkbundel in eigen beheer, 2000.

MAERTENS 1851
MAERTENS, Journal des avoués, des greffiers et des huissiers ou cahiers mensuels, volume 4, Brussel, 1854.

MEES 1999
MEES M. (red.), De begijnhofkerk van Lier, Lier, 1999.

MERTENS & TORFS 1851
MERTENS F.H. & TORFS K.L., Geschiedenis van Antwerpen, zesde deel, Antwerpen, 1851.

MIGOM 2006
MIGOM S. (e.a.), Sterk gebouwd & makkelijk in onderhoud, Antwerpen, 2006.

MOERMANS 1913
MOERMANS K., Lier in de patriottentijd – Dagbericht van Moermans 1773-1792, Uitgaaf van “Het Liersche volk”, 1913.

MORTELMANS 1974
MORTELMANS J., Het Lierse begijnhof, Lier, 1974.

VANDEPUTTE 1991
VANDEPUTTE D. (red.), Traditie in nieuwe stenen, Het Sint-Gummaruscollege in de kering 1980 – 1990, Lier, 1991.

VAN HOUTVEN 1980
VAN HOUTVEN R. (red.), 1880 – 1980 Jubileumboek Sint-Gummaruscollege Lier, Lier, 1980.

VAN GYSEL 2018
VAN GYSEL H., de Piza, uitgave in eigen beheer, 2018.

VERCAMMEN 2010
VERCAMMEN L., ‘De familie Hernat’, in: Jaarboek 38, Felix Timmermans-Genootschap, Lier, 2010.

VERCAMMEN 2019
VERCAMMEN L., ‘Stamboom familie Piza’, in: Jaarboek 47, Felix Timmermans-Genootschap, Lier, 2019.

VERMEIREN 1927
VERMEIREN A.O., Van oude Liersche Huizen & Gebouwen, Lier, 1927.

VON WURZBACH 1870
VON WURZBACH C., Biographische Lexikon des Kaiserthums Oesterreich - Zweiundzwanzigster Teil, Wien, 1870.

VRIENS 1982
VRIENS L., De wederopbouw van Lier na WO I, KU Leuven Faculteit Toegepaste Wetenschappen, 1982.

Meer artikels

Alle artikels